ECLI:NL:CRVB:2012:BY3896

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1788 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die in 1994 ongeschikt werd verklaard voor haar werk als verkoopster in een ziekenhuiswinkel na een auto-ongeluk. Appellante ontving tot 14 september 2006 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), maar deze werd ingetrokken omdat zij in staat werd geacht om in andere functies een inkomen te verdienen. Na een periode van arbeidsongeschiktheid meldde appellante zich op 1 december 2008 opnieuw ziek, waarna zij een Ziektewet-uitkering ontving.

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de ZW-uitkering per 4 mei 2010, wat leidde tot een bezwaar van appellante. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna appellante in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordelingen door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig waren en dat er geen reden was om aan de bevindingen te twijfelen. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts een zorgvuldig onderzoek had ingesteld en op basis van de beschikbare informatie had geconcludeerd dat appellante op de datum in geding niet meer arbeidsongeschikt was. De door appellante overgelegde medische gegevens gaven geen aanleiding om de eerdere beoordelingen te herzien. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af en concludeerde dat er geen gronden waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/1788 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 11 februari 2011, 10/1141 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A.N.H. Verkoeijen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2012.
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verkoeijen.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
OVERWEGINGEN
1. Appellante, die in 1994 in verband met whiplashklachten na een auto-ongeval ongeschikt is geworden voor haar werk als verkoopster in een ziekenhuiswinkel, heeft tot 14 september 2006 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is ingetrokken omdat appellante destijds in staat werd geacht in aan haar voorgehouden functies een zodanig inkomen te verdienen dat zij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
2. Appellante heeft zich, na eerdere periodes van arbeidsongeschiktheid, op 1 december 2008 opnieuw vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet wegens psychische klachten ziek gemeld. Naar aanleiding hiervan is aan haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
3. Bij besluit van 3 mei 2010 heeft het Uwv de ZW-uitkering met ingang van 4 mei 2010 beëindigd.
4. Bij besluit van 28 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 mei 2010 ongegrond verklaard.
5. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank zag geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts of de medische beoordeling door deze artsen in strijd te achten met de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen. De rechtbank onderschreef verder het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat op basis van de verkregen informatie kon worden geconcludeerd dat de psychische klachten van appellante op de datum in geding niet meer aan de orde waren.
6.1. Hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven.
6.2. Ter zake van het onderhavige ziektegeval heeft appellante laatstelijk op 3 mei 2010 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts, die haar ondanks de klachten gelet op de medische beperkingen niet ongeschikt achtte voor de in het verleden geduide functies, welke - elk afzonderlijk - als maatstaf voor de arbeid gelden. In de bezwaarfase is appellante gezien door bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp die tevens kennis heeft genomen van de beschikbare informatie van de behandelend sector. Aan de hand hiervan heeft hij vastgesteld dat bij appellante sprake was van klachten welke in de loop van de tijd wisselend van aard en karakter waren, maar op de datum in geding niet zo ernstig waren dat zij niet in staat was één van de eerdere geduide functies te vervullen. De bezwaarverzekeringsarts heeft hierbij onder meer in aanmerking genomen dat appellante destijds voor haar psychische klachten niet meer in behandeling was, dat de darmklachten, welke werden vermeld door de behandelend sector, het verrichten van arbeid niet in de weg stonden en dat verder met haar klachten van het bewegingsapparaat bij de WAO-beoordeling in 2006 reeds voldoende rekening was gehouden door daarvoor destijds beperkingen aan te nemen.
6.3. Gelet op voormeld rapport heeft de bezwaarverzekeringsarts een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding en op verantwoorde wijze geconcludeerd dat appellante op die datum niet langer arbeidsongeschikt was. De door appellante bij brief van 17 september 2012 overgelegde medische gegevens hebben enerzijds geen betrekking op de datum hier in geding en bevatten anderzijds geen informatie die erop wijst dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts de belastbaarheid van appellante verkeerd hebben beoordeeld. Dat in die gegevens melding wordt gemaakt van reeds langer bestaande rugklachten, doet namelijk niet af aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat appellante op de datum in geding niet ongeschikt was voor één van vorenbedoelde - niet rugbelastende - functies.
6.4. Uit hetgeen is overwogen onder 6.1 tot en met 6.3 volgt dat er geen aanleiding bestaat voor het instellen van een nader medisch onderzoek en dat het hoger beroep niet slaagt. Het verzoek om schadevergoeding moet dus worden afgewezen en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Er zijn geen gronden aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D. Heeremans