ECLI:NL:CRVB:2012:BY3889
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.J.T. van den Corput
- A.I. van der Kris
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsongeschiktheid en beëindiging Ziektewet-uitkering
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die op 20 april 2010 uitviel vanwege hartklachten. Appellant ontving een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW), maar na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek werd hij per 31 mei 2010 weer geschikt bevonden voor zijn eigen werk. Het Uwv beëindigde daarop zijn ZW-uitkering. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank ’s-Gravenhage bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak op 19 januari 2011, waartegen appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende basis bieden voor de conclusie dat appellant niet ongeschikt is voor zijn werk. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn stelling ondersteunt dat hij op de datum in geding niet geschikt was voor het verrichten van zijn arbeid. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het Uwv op goede gronden heeft besloten om appellant met ingang van 31 mei 2010 niet langer in aanmerking te brengen voor een ZW-uitkering.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.