11/1906 WWB, 11/4887 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 16 februari 2011, 10/1323 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Epe (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 20 november 2012
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een nader besluit van 30 juni 2011 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Pilgram en mr. A.M. Aalberts. Betrokkene is niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene en zijn echtgenote hebben op 7 juli 1997 met de Stichting Individueel Vermogensbeheer voor de Zorgsector ([naam stichting]) een vrijwillig beheerscontract afgesloten. Daarbij hebben zij het beheer van hun gehele vermogen en het verzorgen van hun volledige administratie overgedragen aan de [naam stichting].
1.2. De [naam stichting] heeft op 1 februari 2010 namens appellant een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de kosten van vrijwillig budgetbeheer. Bij besluit van 17 februari 2010, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 juli 2010 (bestreden besluit), heeft appellant de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft appellant ten grondslag gelegd dat voor de kosten van vrijwillig budgetbeheer de Stadsbank van de gemeente Apeldoorn (Stadsbank) een passende en toereikende voorliggende voorziening is en dat er geen zeer dringende redenen zijn die aanleiding geven om tot verlening van bijstand over te gaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de vraag of de Stadsbank, gelet op de door betrokkene geformuleerde hulpvraag, voor betrokkene als een passende en toereikende voorliggende voorziening is aan te merken, zodat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant stelt zich onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 27 juli 2010, LJN BN3307, en van 31 juli 2012, LJN BX3359, op het standpunt dat het aan betrokkene is om aannemelijk te maken dat de Stadsbank niet is aan te merken als een voor hem toereikende en passende voorliggende voorziening.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 5, aanhef en onder e, van de WWB wordt onder een voorliggende voorziening verstaan elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen ter bekostiging van specifieke uitgaven.
4.2. Ingevolge artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
4.3. In dit geding gaat het om de kosten van vrijwillig budgetbeheer. Niet in geschil is dat de Stadsbank budgetbeheer aanbiedt en dat deze - kosteloze - dienstverlening kan worden aangemerkt als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder e, van de WWB. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of deze voorliggende voorziening voor betrokkene toereikend en passend is.
4.4. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in de uitspraken waarop appellant onder 3 een beroep doet, ligt het op de weg van de aanvrager van bijzondere bijstand om aannemelijk te maken dat een voorliggende voorziening niet passend of toereikend is. Dat de werkwijze en het pakket aan diensten van de Stadsbank voor vrijwillig budgetbeheer in het geval van betrokkene ontoereikend en/of niet passend zijn, heeft betrokkene niet aannemelijk gemaakt. De niet met verifieerbare gegevens onderbouwde stelling van betrokkene dat hij heel goed begrijpt wat van hem wordt verwacht, maar wel achter de broek moet worden gezeten, bijvoorbeeld om nota’s en jaaropgaven op te sturen en aanvullende bijstand aan te vragen, wat een service is die de Stadsbank niet biedt, is daartoe onvoldoende.
4.5. Gelet op wat is overwogen onder 4.4 is de Raad met appellant van oordeel dat voor betrokkene voor de kosten van vrijwillig budgetbeheer een passende en toereikende voorliggende voorziening bestond. Dit betekent dat artikel 15, eerste lid, van de WWB in de weg stond aan verlening van bijzondere bijstand voor die kosten.
4.6. Uit wat onder 4.4 en 4.5 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
4.7. Met de vernietiging van de aangevallen uitspraak is tevens de grondslag aan het besluit van 30 juni 2011 komen te ontvallen, zodat dit besluit eveneens moet worden vernietigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond;
- vernietigt het besluit van 30 juni 2011.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en E.C.R. Schut en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2012.
(getekend) W.F. Claessens