ECLI:NL:CRVB:2012:BY3764

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2079 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontheffing van arbeidsverplichtingen op basis van medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van arbeidsverplichtingen van appellant, die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant was vanwege medische omstandigheden ontheven van zijn verplichtingen om te proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV en algemene geaccepteerde arbeid te aanvaarden voor de periode van 1 maart 2009 tot 28 februari 2011. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had appellant voor tien dagdelen ontheven van deze verplichtingen, maar had geen ontheffing verleend van andere verplichtingen die verband houden met arbeidsinschakeling.

De Raad heeft vastgesteld dat het college op basis van het advies van de verzekeringsarts, die na achttien maanden een herbeoordeling adviseerde, in redelijkheid kon besluiten om appellant voor de duur van twee jaar ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen. Appellant had geen objectieve gegevens overgelegd die de noodzaak voor een langere ontheffing onderbouwden. De Raad oordeelde dat het college niet in redelijkheid kon weigeren om appellant ontheffing te verlenen van de verplichtingen om mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, aangezien de verzekeringsarts had geconcludeerd dat verbetering van de medische situatie niet was uitgesloten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met W.F. Claessens als voorzitter en E.C.R. Schut en P.W. van Straalen als leden, in aanwezigheid van griffier M. Sahin.

Uitspraak

11/2079 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 maart 2011, 10/3435 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 9 oktober 2012. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft appellant bij besluit van 8 februari 2007 tot 5 februari 2008 ontheven van een aantal arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB. Ter beoordeling van de noodzaak appellant wederom van deze verplichtingen te ontheffen, heeft de verzekeringsarts dr. A.L. Mathoera, werkzaam bij Aob Compaz, op 18 maart 2009 een medisch onderzoek uitgevoerd. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport Arbeidsgeschiktheidstoets van 20 maart 2009. Deze verzekeringsarts heeft op basis van anamnese, lichamelijk onderzoek en informatie van de behandelend psychiater van appellant van 17 maart 2009, geconcludeerd dat appellant in verband met zijn lichamelijke en psychische klachten structurele functionele beperkingen heeft en daardoor “momenteel volledig arbeidsongeschikt is”. Hij acht verbeteringen niet uitgesloten en adviseert een medisch heronderzoek na achttien maanden.
1.3. Bij besluit van 12 april 2010 heeft het college appellant vanwege zijn medische omstandigheden voor de periode van 1 maart 2009 tot 28 februari 2011 voor tien dagdelen ontheven van de volgende uit artikel 9, eerste lid, van de WWB voortvloeiende verplichtingen:
a. naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
b. ervoor zorgen dat hij als werkzoekende ingeschreven staat bij het Uwv;
c. algemene geaccepteerde arbeid aanvaarden.
Het college heeft appellant geen ontheffing verleend van de volgende verplichtingen:
d. nalaten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert;
e. gebruik maken van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en
f. meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
1.4. Bij besluit van 13 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 april 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college hem in verband met zijn psychische klachten langer dan twee jaar ontheffing had moeten verlenen van de verplichtingen a t/m c, zoals onder 1.3 genoemd, en hem tevens had moeten ontheffen van de onder 1.3 genoemde verplichtingen e en f.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 9, eerste lid, van de WWB zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen. Artikel 9, tweede lid, van de WWB biedt het college de mogelijkheid om in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Duur ontheffing arbeidsverplichtingen a t/m c
4.2. Appellant beoogt met zijn hoger beroep onder meer verdergaande ontheffing te verkrijgen dan de hem verleende ontheffing van twee jaar. Dit betekent dat appellant, anders dan het college stelt, (ook) in hoger beroep procesbelang heeft.
4.3. Gezien het advies van de verzekeringsarts om na achttien maanden een herbeoordeling te doen plaatsvinden omdat verbetering niet is uitgesloten, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college appellant niet in redelijkheid voor de duur van twee jaar heeft kunnen ontheffen van de arbeidsverplichtingen a t/m c. De noodzaak voor ontheffing voor een langere termijn heeft appellant op geen enkele wijze met objectieve gegevens onderbouwd.
Weigering ontheffing van de verplichtingen e en f
4.4. Aan deze weigering heeft het college ten grondslag gelegd dat op grond van het medisch advies van 20 maart 2009 niet geconcludeerd kan worden dat appellant ongeschikt is deel te nemen aan een voorziening gericht op zijn (toekomstige) arbeidsinschakeling. Gezien de onder 1.2 vermelde conclusie van de verzekeringsarts dat verbetering van de medische situatie van appellant niet was uitgesloten, was er voor het college geen aanleiding appellant te ontheffen van de verplichting mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, waaronder wordt begrepen een arbeidsmedisch onderzoek. Appellant heeft geen medische of andere gegevens overgelegd, op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren appellant ontheffing te verlenen van de verplichtingen e en f.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, als voorzitter en E.C.R. Schut en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2012.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) M. Sahin
HD