ECLI:NL:CRVB:2012:BY3647

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/736 WWB + 11/737 WWB + 11/738 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand wegens onjuiste inlichtingen verstrekt door appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Alkmaar. De appellant had aanvragen om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar deze waren door het college van burgemeester en wethouders van Castricum afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant onjuiste inlichtingen heeft verstrekt over zijn woonadres, wat van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. De rechtbank had eerder de bestreden besluiten vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten, wat de Raad heeft bevestigd.

De appellant had in totaal drie aanvragen om bijstand ingediend, maar in alle gevallen was hij niet in staat om aan te tonen dat hij voldeed aan de voorwaarden voor bijstand. De Raad heeft de onderzoeksbevindingen van het college, waaronder getuigenverklaringen van buurtbewoners en observaties van handhavingsspecialisten, als voldoende bewijs beschouwd dat de appellant niet op het opgegeven woonadres woonde. De Raad heeft ook geoordeeld dat de rechtbank terecht de waarde van deze getuigenverklaringen heeft erkend, ondanks de bezwaren van de appellant.

De Raad heeft geconcludeerd dat de appellant niet heeft aangetoond dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden die recht gaven op bijstand. De waarnemingen van de handhavingsspecialisten, die de appellant op verschillende momenten niet op zijn opgegeven adres aantroffen, waren doorslaggevend voor de beslissing. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/736 WWB, 11/737 WWB, 11/738 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 16 december 2010, 09/1801, 09/2478 en 09/3036 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Castricum (college)
Datum uitspraak: 13 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.F. de Graaf, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2012. Voor appellant is
mr. De Graaf verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door F.C. ten Kleij.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant stond vanaf 7 januari 2009 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) op het adres [adres A.] te [plaatsnaam] (opgegeven woonadres).
1.2. Appellant heeft op 26 februari 2009 (eerste aanvraag) een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 7 januari 2009, de datum van melding. Het college heeft de eerste aanvraag bij besluit van 3 april 2009 afgewezen. Bij besluit van 4 september 2009 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 3 april 2009 ongegrond verklaard.
1.3. Appellant heeft op 21 april 2009 (tweede aanvraag) opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend. Het college heeft de tweede aanvraag bij besluit van 6 mei 2009 afgewezen. Bij besluit van 4 september 2009 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 6 mei 2009 ongegrond verklaard.
1.4. Appellant heeft op 18 mei 2009 (derde aanvraag) opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend. Het college heeft de derde aanvraag bij besluit van 22 juli 2009 afgewezen. Bij besluit van 29 oktober 2009 (bestreden besluit 3) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 juli 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven. Aan de instandlating van de rechtsgevolgen ligt, samengevat, ten grondslag dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellant onjuiste inlichtingen heeft verstrekt over zijn hoofdverblijf in de te beoordelen perioden.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden gekeerd tegen de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De eerste aanvraag
4.1. De te beoordelen periode loopt in het geval van de eerste aanvraag van 7 januari 2009 tot en met 3 april 2009.
4.2. De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.3. Anders dan appellant heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de rapportage van 12 mei 2009 van handhavingsspecialist M. Poulie en in het bijzonder de daarin weergegeven getuigenverklaringen van de vier buurtbewoners op 31 maart 2009 en 23 april 2009, de verklaring van appellant op 27 april 2009 en de pintransacties van appellant - uit de ingeleverde bankafschriften blijkt dat van de vijftien pintransacties in de hier te beoordelen periode slechts eenmaal is gepind in [plaatsnaam] - voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellant in de hier te beoordelen periode niet woonachtig was op het door hem opgegeven woonadres.
4.4. Anders dan appellant heeft de Raad geen twijfels over de juistheid van de weergave van het gesprek op 27 april 2009 in de rapportage van 12 mei 2009, nu die weergave in grote lijnen overeenkomt met het handgeschreven verslag van het gesprek op 27 april 2009 zoals dat door appellant is ondertekend. Uit het handgeschreven verslag alsmede de rapportage van 12 mei 2009 blijkt dat appellant heeft verklaard dat hij niet vaak op het opgegeven woonadres is, dat hij vaak bij kennissen verblijft, dat hij wel op het opgegeven woonadres slaapt maar soms ook een hele week niet, dat hij in Purmerend bij een vriendin heeft geslapen maar het adres niet wil geven en dat hij niet doucht in zijn woning.
4.5. De stelling van appellant dat aan de getuigenverklaringen van de buurtbewoners niet veel waarde kan worden gehecht, treft geen doel. Uit die verklaringen blijkt, samengevat, dat zij appellant maar zelden zien, dat hij soms met zijn auto komt en dan na korte tijd weer vertrekt. Dat zij nooit bij appellant binnen zijn geweest, zoals appellant heeft tegengeworpen, betekent niet dat de waarnemingen van de buurtbewoners niet van waarde zijn voor de vaststelling van het woonadres van appellant. Dat niet alle op de formulieren ‘Getuigenverklaring’ afgedrukte rubrieken zijn ingevuld (Geboortedatum Paspoortnummer, Geldig van … tot …) en dat de afgedrukte zin “De buurtbewoner legitimeerde zich niet en wenst verder anoniem te blijven.” geheel of gedeeltelijk is doorgehaald, doet, anders dan appellant stelt, evenmin afbreuk aan de waarde van de getuigenverklaringen. Uit de gebruikte formulieren blijkt immers dat de buurtbewoners verklaren dat de verklaringen aan hen zijn voorgelezen en hun woorden goed zijn weergegeven en dat zij de verklaring hebben ondertekend.
4.6. Appellant heeft voorts aangevoerd dat aan de omstandigheid dat op 27 maart 2009 en 31 maart 2009 is waargenomen dat hij niet aanwezig was in zijn woning, geen betekenis toekomt, omdat hij toen op vakantie was. Die waarnemingen zijn echter door de rechtbank niet ten grondslag gelegd aan haar oordeel en doen voorts niet af aan de overige onderzoeksbevindingen.
De tweede aanvraag
4.7. De te beoordelen periode loopt in het geval van de tweede aanvraag van 21 april 2009 tot en met 6 mei 2009.
4.8. Indien een eerdere aanvraag om periodieke bijstand is afgewezen en de betrokkene een nieuwe aanvraag indient, gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
4.9. Appellant is hierin niet geslaagd. De rechtbank heeft ook ten aanzien van de hier te beoordelen periode terecht gewezen op de rapportage van 12 mei 2009, en in het bijzonder op het daarin weergegeven verslag van het huisbezoek dat aansluitend op het gesprek met appellant op 27 april 2009 heeft plaatsgevonden. Uit dit verslag blijkt dat de koelkast en vriezer leeg waren, dat behalve suiker en theezakjes geen voedingsmiddelen aanwezig waren, dat geen toiletartikelen zijn aangetroffen, dat de wasmachine leeg was, dat behalve een aantal schoenen en jasjes geen andere kleren werden aangetroffen, dat appellant desgevraagd geen sokken en ondergoed kon laten zien en verklaarde dat die bij zijn kennis in Purmerend lagen en dat hij desgevraagd geen foto’s of andere persoonlijke spullen kon laten zien. Ook blijkt uit het verslag dat appellant desgevraagd niet kon vertellen wat zich in de kast in de keuken tegen de muur van de huiskamer bevond, hetgeen de verwarmingsketel bleek te zijn. Tot slot blijkt uit het verslag dat appellant weigerde het adres in Purmerend te geven waar hij vaak verbleef, omdat het naar zijn mening de handhavingsspecialisten niets aanging. Appellant heeft dan ook niet aangetoond dat sprake is van gewijzigde omstandigheden in die zin dat hij in de periode van 21 april 2009 tot en met 6 mei 2009 wel voldeed aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
4.10. Dat tijdens het huisbezoek is geconstateerd dat er meubels, een stereo, computer, wasmachine, bureau en bureaustoel, bed en kledingkast aanwezig waren, betekent, anders dan appellant wenst, niet dat daarmee is aangetoond dat hij ook daadwerkelijk op het opgegeven woonadres woonde en kan aan de overige onder 4.9 genoemde bevindingen niet afdoen. Dat appellant geen geld had om levensmiddelen te kopen en hij vaak zo goedkoop mogelijk in de buurt at, bijvoorbeeld bij snackbars, is geen afdoende verklaring voor het feit dat in de woning behalve suiker en theezakjes geen levensmiddelen aanwezig waren. De stellingen dat appellant meerdere kledingstukken in de woning had waaronder ondergoed, dat zijn toiletspullen in een sporttas zaten en dat ook persoonlijke spullen en administratie in huis waren, stroken voorts niet met de bevindingen tijdens het huisbezoek en met wat hij hierover tijdens het huisbezoek heeft verklaard.
De derde aanvraag
4.11. De te beoordelen periode loopt in het geval van de derde aanvraag van 18 mei 2009 tot en met 22 juli 2009.
4.12. Appellant heeft ook ten aanzien van deze periode niet aangetoond dat sprake is van gewijzigde omstandigheden in die zin dat hij toen wel voldeed aan de voorwaarden voor het recht op bijstand. Uit de rapportage van 22 juli 2009 van handhavingsspecialist M. Poulie, waarnaar de rechtbank voor haar oordeel heeft verwezen, blijkt het volgende. Op 3 juni 2009 hebben twee handhavingsspecialisten getracht een huisbezoek af te leggen op het door appellant opgegeven adres, maar werd niet open gedaan. Uit observaties op 9, 10, 11, 15 en 16 juni 2009 bleek dat de auto van appellant niet in de nabijheid van het opgegeven woonadres is aangetroffen. Op 17 juni 2009 heeft een gesprek met appellant plaatsgevonden, waarbij appellant heeft verklaard dat hij overdag niet vaak thuis is, nu niet meer bij vrienden slaapt, thuis komt met zijn auto, een rode Daihatsu Cuore, en elke dag thuis slaapt. Uit 26 waarnemingen in de periode van 17 juni 2009 tot en met 13 juli 2009, de meeste ’s ochtends vroeg, is gebleken dat de auto van appellant 24 van de 26 keer in de nabijheid van de flat van G. Shirzad (Shirzad) op het adres Parkstee 127 te Purmerend was geparkeerd en niet één keer in de nabijheid van het door appellant opgegeven woonadres. Voorts is waargenomen dat appellant met een sleutel de woning van Shirzad binnenging en met Shirzad een kind naar school bracht en boodschappen deed. Ook is waargenomen dat de auto in de nachtelijke uren geparkeerd stond voor de flat van Shirzad en ’s ochtends nog op dezelfde plek stond. Tijdens het gesprek op 15 juli 2009 heeft appellant verklaard dat hij vanaf 17 juni 2009 altijd thuis heeft geslapen, maar dat hij de avond ervoor niet thuis was. Na confrontatie met de waarnemingen heeft appellant verklaard dat hij zijn auto laat waar hij wil en dat hij ook wel eens bij Shirzad slaapt, een of twee keer, als ze hem nodig heeft. Uit al deze onderzoeksbevindingen volgt niet dat sprake is van gewijzigde omstandigheden als hiervoor bedoeld.
4.13. Anders dan appellant heeft aangevoerd, zijn de waarnemingen met betrekking tot zijn auto terecht van belang geacht voor de vraag waar appellant zijn woonadres heeft. De frequente aanwezigheid van de auto nabij de flat van Shirzad en het niet aanwezig zijn van de auto nabij het door appellant opgegeven woonadres is immers een indicatie dat hij niet op het door hem opgegeven woonadres woonachtig was.
4.14. Met betrekking tot de beroepsgrond dat de waarnemingen en observaties onrechtmatig zijn, omdat sprake is geweest van stelselmatig observeren en het daarvoor ingevolge het Wetboek voor strafvordering vereiste bevel van de officier van justitie ontbrak, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de wettelijke grondslag voor die observaties is gelegen in artikel 53a, tweede lid, van de WWB.
4.15. Uit 4.1 tot en met 4.14 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en E.J.M. Heijs en J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2012.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) N.M. van Gorkum
HD