12/1338 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 27 februari 2012, 11/1373 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)
Datum uitspraak 6 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2012. Voor appellant is mr. Verstraten verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Brouns en mr. H. van Loo.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 20 april 2011 een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 16 juni 2011 heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat appellant niet voor 14 juni 2011 de gevraagde gegevens heeft overgelegd.
1.2. Bij besluit van 14 september 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 juni 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellant, samengevat, het volgende aangevoerd. Hij heeft alle relevante informatie tijdig verstrekt en het ontbreken van de resterende gevraagde gegevens valt hem niet te verwijten. Appellant heeft in het verleden direct voorafgaand aan zijn aanvraag bij de gemeente Roermond bijstand ontvangen van de gemeente Eindhoven. Nu het recht reeds was vastgesteld door de gemeente Eindhoven had de aanvraag niet buiten behandeling mogen worden gesteld. Voorts had het college op basis van de verstrekte informatie een inhoudelijk besluit moeten nemen. De bankafschriften over de periode van 19 april 2011 tot 15 (lees: 16) mei 2011 waren daarvoor niet noodzakelijk. Hij heeft de informatie die hij voorhanden had ingeleverd en hij heeft nadere informatie verstrekt met betrekking tot de vragen van de gemeente over de bankafschriften. Door het buiten behandeling stellen van zijn aanvraag heeft hij geld moeten lenen bij zijn ouders en heeft hij toenemende, omvangrijke, financiële problemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Appellant heeft zich op 18 april 2011 gemeld bij de gemeente Roermond voor een aanvraag om bijstand. Bij brief van 18 april 2011 is appellant uitgenodigd voor een intakegesprek op 20 april 2011 met een medewerker van de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Roermond en is hem verzocht een aantal nader aangeduide bescheiden mee te nemen waaronder alle bankafschriften over de periode van 15 januari 2011 tot 18 april 2011. Appellant is op de afspraak verschenen en heeft daarbij een uitdraai van de verzochte bankafschriften overgelegd. Op de bankafschriften waren drie kasstortingen en een bijschrijving te zien waarover appellant, tijdens een gesprek op 25 mei 2011, een verklaring heeft afgelegd. Bij brief van 7 juni 2011 heeft het college appellant vervolgens verzocht om aanvullende gegevens over te leggen waaronder alle bankafschriften over de periode van 19 april 2011 tot heden. Het college heeft daarbij aangegeven dat op de bankafschriften van de voorgaande maanden stortingen zijn te zien die vragen oproepen. Het college heeft, gelet op artikel 53a, tweede lid, van de WWB, op goede gronden om deze gegevens verzocht vanwege de onduidelijkheid over de inkomens- en vermogenspositie van appellant. De gegevens zijn immers noodzakelijk om inzicht te krijgen in de financiële situatie van appellant, en daarmee ook nodig voor een goede beoordeling van zijn aanvraag. De omstandigheid dat appellant, voorafgaand aan zijn aanvraag van 20 april 2011, tot 15 maart 2011 nog algemene bijstand heeft ontvangen in de gemeente Eindhoven kan hier niet aan af doen. De stelling van appellant dat het college op basis van de op 20 april 2011 en 25 mei 2011 voorhanden informatie bijstand had moeten toekennen danwel een inhoudelijk besluit had moeten nemen dient derhalve te worden verworpen.
4.3. Vaststaat dat de bankafschriften over de periode van 19 april 2011 tot 7 juni 2011 niet zijn verstrekt binnen de bij brief van 7 juni 2011 gegeven hersteltermijn die liep tot 14 juni 2011. De Raad is van oordeel, in aanmerking genomen dat appellant gebruik maakte van de mogelijkheid van internetbankieren, dat appellant ten tijde hier van belang over deze bankafschriften beschikte of redelijkerwijs kon beschikken en deze tijdig kon overleggen.
4.4. Op grond van hetgeen in 4.2 en 4.3 is overwogen kan appellant niet worden gevolgd in zijn standpunt dat hij alle voor de aanvraag relevante informatie tijdig heeft verstrekt en dat het ontbreken van de resterende gevraagde gegevens hem niet is te verwijten.
4.5. Appellant heeft op 15 juni 2011 een uitdraai van zijn bankafschriften overgelegd met betrekking tot de periode van 16 mei 2011 tot en met 15 juni 2011. Eerst in de beroepsprocedure heeft appellant alle gevraagde bankafschriften overgelegd. Volgens vaste rechtspraak (CRvB, 16 januari 2007, LJN AZ6561) brengt de aard en inhoud van een primair besluit, strekkende tot het buiten behandeling laten van een aanvraag om bijstand, mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het primaire besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien het gegevens of bescheiden betreft waarvan zou moeten worden aangenomen dat belanghebbende redelijkerwijs niet in staat is geweest om ter zake informatie binnen de gestelde (herstel)termijn te verstrekken. In 4.3 ligt reeds besloten dat hiervan in dit geval geen sprake was.
4.6. Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, was het college bevoegd de aanvraag van appellant van 20 april 2011 op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen. In de omstandigheden die appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.7. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en H.D. Stout als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2012.