ECLI:NL:CRVB:2012:BY3128
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- A.I. van der Kris
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant na beëindiging van de Ziektewet-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. Appellant had zich op 2 april 2009 ziek gemeld na een auto-ongeval, terwijl hij ook een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Na zijn ziekmelding ontving hij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). De verzekeringsarts concludeerde echter dat er geen reden was om appellant arbeidsongeschikt te achten, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering per 11 januari 2010. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant tegen deze beslissing ongegrond, wat resulteerde in de procedure bij de rechtbank.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat hun conclusies voldoende onderbouwd waren. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte zijn argumenten niet had gehonoreerd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de aangevoerde gronden geen reden vormden om van het oordeel van de rechtbank af te wijken. De Raad bevestigde dat de bezwaarverzekeringsarts op verantwoorde wijze had geconcludeerd dat appellant op de datum in geding in staat was om zijn functie als inpakker koekjes te vervullen.
De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen proceskosten aan de zijde van appellant toegewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 november 2012.