ECLI:NL:CRVB:2012:BY3128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-728 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant na beëindiging van de Ziektewet-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. Appellant had zich op 2 april 2009 ziek gemeld na een auto-ongeval, terwijl hij ook een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Na zijn ziekmelding ontving hij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). De verzekeringsarts concludeerde echter dat er geen reden was om appellant arbeidsongeschikt te achten, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering per 11 januari 2010. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant tegen deze beslissing ongegrond, wat resulteerde in de procedure bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat hun conclusies voldoende onderbouwd waren. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte zijn argumenten niet had gehonoreerd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de aangevoerde gronden geen reden vormden om van het oordeel van de rechtbank af te wijken. De Raad bevestigde dat de bezwaarverzekeringsarts op verantwoorde wijze had geconcludeerd dat appellant op de datum in geding in staat was om zijn functie als inpakker koekjes te vervullen.

De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen proceskosten aan de zijde van appellant toegewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 november 2012.

Uitspraak

11/728 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 17 december 2010, 10/871 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 14 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.A. van Wieren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2012.
Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.
OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft zich op 2 april 2009 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld wegens klachten na een auto-ongeval. Hij ontving destijds tevens een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke uitkering sinds 13 januari 2009 werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% . Naar aanleiding van de onderhavige ziekmelding is aan appellant uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
2. Appellant heeft op 4 januari 2010 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts, die na onderzoek en mede op grond van inlichtingen van de behandelend neuroloog in zijn rapport van 13 januari 2010 concludeerde dat er geen reden was om appellant nog langer arbeidsongeschikt te achten. Bij besluit van 4 januari 2010 heeft het Uwv de ZW-uitkering dienovereenkomstig met ingang van 11 januari 2010 beëindigd.
3. Bij besluit van 14 april 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 januari 2010 ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van 13 april 2010 van bezwaarverzekeringsarts T. Miedema.
4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij met name betekenis toegekend aan de door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts uitgebrachte rapporten. De rechtbank zag geen aanknopingspunten het medisch onderzoek door deze artsen onzorgvuldig te achten of aan de juistheid van hun oordeel te twijfelen. De rechtbank heeft hierbij onder meer overwogen dat beide artsen na dossierstudie appellant op het spreekuur hebben onderzocht en informatie hebben ingewonnen bij de behandelend sector, terwijl de bezwaarverzekeringsarts nog een psychiatrische expertise, waarvan een neuropsychologisch onderzoek deel uitmaakte, heeft laten verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank is de door de bezwaarverzekeringsarts, mede op grond van de aldus verkregen informatie getrokken conclusie dat appellant op de datum in geding niet ongeschikt was voor de in het verleden aan hem voorgehouden functie van inpakker koekjes, voldoende onderbouwd. De door appellant aangevoerde beroepsgrond dat hem geen verwijt treft dat hij zich bij het ingestelde neuropsychologisch onderzoek niet coöperatief heeft opgesteld heeft de rechtbank, nu uit de stukken anders blijkt, niet gehonoreerd. Ook appellants stelling dat het Uwv ten onrechte heeft nagelaten bij revalidatie-arts S.E. Slikkerveer informatie in te winnen heeft de rechtbank verworpen, daarbij onder meer in aanmerking nemend dat appellant op de datum in geding niet bij deze arts in behandeling was en dat appellant ook zelf geen nadere informatie van deze arts heeft ingebracht.
5. Hetgeen appellant in hoger beroep, bij wijze van herhaling van de in beroep aangevoerde gronden, heeft aangevoerd is geen reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven. De bezwaarverzekeringsarts heeft, evenals de verzekeringsarts, een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de gezondheidstoestand van appellant en, met name gelet op vorenbedoeld psychiatrisch rapport, op verantwoorde wijze geconcludeerd dat appellant op de datum in geding niet buiten staat was voormelde functie te vervullen. Het namens appellant overgelegde rapport van 2 augustus 2012 van Altrecht Psychosomatiek bevat geen gegevens die erop wijzen dat de betrokken (bezwaar)verzekeringsarts de gezondheidstoestand van appellant ten tijde hier in geding verkeerd heeft beoordeeld. Ook in de kort voor de zitting per faxbericht ingekomen pagina’s van een stuk dat als concept is aangeduid en is gedateerd 7 december 2011 ziet de Raad geen aanknopingspunt voor een ander oordeel.
6. Uit hetgeen onder 5 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Er zijn geen gronden aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker
KR