11/1714 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 februari 2011, 10/3149 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 14 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Aanen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2012. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Waar in dit geding wordt gesproken over het Uwv, worden daaronder tevens verstaan de rechtsvoorgangers van het Uwv.
1.1. Appellant heeft per 1 januari 1992 bij het Uwv een vrijwillige ziekengeldverzekering en een vrijwillige arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten. Op dat moment was appellant werkzaam als zelfstandig gevestigd industrieel ontwerper.
1.2. Naar aanleiding van een op 17 januari 2010 door appellant namens [naam B.V.] (BV) afgegeven machtiging automatische incasso vrijwillige verzekering heeft het Uwv onderzoek verricht en na raadpleging van het handelsregister van de Kamers van Koophandel geconcludeerd dat appellant directeur-grootaandeelhouder (DGA) is van de BV. Het Uwv heeft appellant in een brief van 23 februari 2010 gewezen op de omstandigheid dat in verband met de Wet uitbreiding Loondoorbetalingsverplichting bij Ziekte (WULBZ) de BV verplicht is gedurende twee jaren van arbeidsongeschiktheid het salaris aan appellant door te betalen en dat het Uwv niet bevoegd is in die periode ziekengeld te verstrekken. Appellant is in overweging gegeven zijn vrijwillige verzekering voor de Ziektewet (ZW) op te zeggen.
1.3. Het Uwv heeft bij besluit van 22 april 2010 onder meer de vrijwillige ZW-verzekering beëindigd met ingang van 25 maart 2010, de dagtekening op het door appellant ingezonden wijzigingsformulier. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de beëindigingsdatum van de vrijwillige verzekering. Hij is van mening dat de vrijwillige verzekering moet worden beëindigd met terugwerkende kracht tot 2 oktober 1997, het moment waarop hij DGA werd. Bij besluit van 12 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het Uwv met terugwerkende kracht per 2 oktober 1997 tot de beëindiging van zijn vrijwillige verzekering had moeten overgaan. In ieder geval dient gelet op zijn e-mail van 1 maart 2010 de beëindiging niet later plaats te vinden dan per 1 maart 2010.
4.1. In dit geding staat ter beoordeling of het Uwv op een niet onaanvaardbare wijze uitvoering heeft gegeven aan artikel 67a, aanhef en onder a, van de ZW door de aangegane vrijwillige ZW-verzekering niet met de gewenste - vergaande - terugwerkende kracht tot 2 oktober 1997 te beëindigen maar pas per 25 maart 2010.
4.2. De rechtbank heeft, gelet op de informatie waarover de rechtbank beschikte, met juistheid overwogen dat de omstandigheid dat het Uwv geen risico heeft gelopen - nog daargelaten of het juist is dat het Uwv geen risico heeft gelopen - geen bijzondere omstandigheid is die tot beëindiging van de vrijwillige verzekering met terugwerkende kracht aanleiding had moeten geven. In het verweerschrift in hoger beroep heeft het Uwv overigens gemeld dat na 1997 nog een aantal keren ziekengeld aan appellant is verstrekt, onder verwijzing naar een overzicht van de ziekteperiodes van appellant. Daaruit blijkt dat appellant zich in de jaren 1998 tot en met 2001 zes maal heeft ziek gemeld. In deze situatie heeft het verzekerde risico zich voltrokken ook na het moment waarop appellant DGA is geworden en is aan appellant ook, ten onrechte, ziekengeld verstrekt.
4.3. Vastgesteld moet worden dat appellant de omstandigheid dat hij met zijn eenmanszaak in 1997 in een BV is opgegaan niet heeft gemeld aan het Uwv. Hij heeft zelfs geen informatie bij het Uwv ingewonnen over de eventuele gevolgen van deze overgang voor zijn verzekeringspositie. Het Uwv heeft in de maanden januari en mei 1996 aan alle vrijwillig verzekerden brieven verzonden in verband met wijziging van de loondoorbetalingsverplichting van werkgevers bij ziekte. In 2004 heeft het Uwv nogmaals een brief gezonden aan alle vrijwillig verzekerden over de relatie tussen vrijwillige verzekering en het zijn van DGA.
4.4. Ten slotte heeft de rechtbank op juiste gronden geoordeeld dat niet kan worden aangenomen dat appellant al met zijn e-mail van 1 maart 2010 de verzekering heeft opgezegd, gelet op de bewoordingen en strekking van die e-mail.
4.5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C. Bruning en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012.
(getekend) Ch. van Voorst