ECLI:NL:CRVB:2012:BY3107

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2995 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging recht op ziekengeld na herbeoordeling door bezwaarverzekeringsarts

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, ontving een uitkering op basis van de Ziektewet. De verzekeringsarts concludeerde echter dat de appellant per 20 september 2010 weer geschikt was voor zijn laatst verrichte werk als administratief medewerker, wat leidde tot de beëindiging van zijn recht op ziekengeld. De bezwaarverzekeringsarts A.M.M. Moons bevestigde deze conclusie na een herbeoordeling. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat het onderzoek naar zijn werkzaamheden onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische situatie, waaronder de mogelijkheid van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De Raad oordeelde echter dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende informatie had en dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies van de bezwaarverzekeringsarts zou ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de bezwaarverzekeringsarts in het proces van het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid. De Raad concludeerde dat het Uwv op juiste gronden het recht op ziekengeld van de appellant had beëindigd per 20 september 2010.

Uitspraak

11/2995 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 7 april 2011, 10/2926 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 14 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. van Leeuwen, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2012. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als administratief medewerker, heeft zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet per 8 mei 2009 ziek gemeld met psychische klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. Appellant heeft meerdere malen het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts, voor het laatst op 20 september 2010. De verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 20 september 2010 geschikt kan worden geacht voor zijn laatst verrichte werk van administratief medewerker. Bij besluit van 20 september 2010 heeft het Uwv dienovereenkomstig met ingang van dezelfde datum het recht op ziekengeld beëindigd.
1.2. Na een herbeoordeling door bezwaarverzekeringsarts A.M.M. Moons heeft het Uwv bij besluit van 25 oktober 2010 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 september 2010 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep voert appellant aan dat het onderzoek naar de inhoud van het laatst verrichte werk onzorgvuldig is geweest nu de arbeidsdeskundige geen omschrijving heeft kunnen verkrijgen van de in dit werk voorkomende werkzaamheden. Tevens stelt appellant, onder verwijzing naar informatie van de huisarts en een op zijn verzoek door verzekeringsarts W.M. van der Boog uitgebracht rapport, dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Op grond van het dossier kan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) niet worden uitgesloten. Aanvullend onderzoek is dan ook nodig. Ten slotte legt appellant een verwijsbrief van 20 mei 2011 van de neuropsycholoog J.Ph.P. Kroese over, waarin appellant wordt verwezen naar de Stichting Centrum ’45.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtsreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak moet onder “zijn arbeid” worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.
4.3. Dat arbeidsdeskundige L.H. van Houten na een telefonisch onderzoek een vermoeden heeft gehad dat de werkgever van appellant niet meer bestaat, laat onverlet dat bezwaarverzekeringsarts Moons een voldoende duidelijk beeld van de aard en de zwaarte van het laatst verrichte werk in de functie van administratief medewerker had. Gelet op zijn rapport van 25 oktober 2010 bestonden de laatst verrichte werkzaamheden van appellant uiteindelijk uit het invoeren van de urenadministratie van het personeel in de pc, klanten bellen en het maken van de weekplanning. Het dienstverband is per 1 januari 2006 beëindigd. Gelet op de ziekmelding per 8 mei 2009 heeft het Uwv, door uit te gaan van deze door de bezwaarverzekeringsarts beschreven werkzaamheden van administratief medewerker, een juiste maatstaf voor “zijn arbeid” gehanteerd.
4.4. Er is vervolgens geen aanleiding het medisch onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen voor onzorgvuldig te houden. Daarbij is van belang dat verzekeringsarts M.P.H. Franssen appellant op het spreekuur van 5 juli 2010 psychisch heeft onderzocht en bij het onderzoek de beschikking had over de informatie van 26 augustus 2009 van de huisarts van appellant, waaruit blijkt dat sprake is van depressieve klachten, hoofdpijn slecht slapen, concentratieverlies, snel boos zijn en knieklachten. Een PTSS is door de huisarts niet vermeld. De verzekeringsarts komt op grond van deze informatie en het eigen onderzoek tot de conclusie dat appellant herstellende is van een aanpassingsstoornis met emotionele en depressieve kenmerken.
4.5. Vervolgens heeft bezwaarverzekeringsarts Moons het dossier bestudeerd en appellant op het spreekuur van 21 oktober 2010 lichamelijk en psychisch onderzocht. Op grond hiervan heeft Moons in het rapport van 25 oktober 2010 te kennen gegeven dat onvoldoende aanleiding bestaat om het bestaan van een PTSS aan te nemen. Weliswaar is sprake van een belaste voorgeschiedenis en zullen oorlogsherinneringen hem parten spelen, maar duidelijke angstequivalenten en of vermijdingsgedrag in relatie hiermee worden niet vastgesteld. Nu appellant ook niet onder behandeling is voor zijn psychische klachten, lijkt de diagnose aanpassingsstoornis, chronisch in combinatie met psychosociale problematiek, meer op zijn plaats. Gelet op de zeer eenvoudige, niet stresserende werkzaamheden in de functie van administratief medewerker, moet appellant volgens de bezwaarverzekeringsarts voor dit werk geschikt worden geacht.
4.6. De in hoger beroep aangevoerde gronden leiden niet tot het oordeel dat het inzichtelijke en overtuigend gemotiveerde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts onjuist zou zijn. Daarbij is van belang dat, gelet op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 8 augustus 2011, een duidelijke diagnose die ziet op de datum hier in geding, te weten 20 september 2010, niet volgt uit de in hoger beroep overgelegde medische informatie. Moons heeft te kennen gegeven dat de huisarts enkel spreekt van recidiverende klachten die passen bij een depressie, hetgeen reeds bij de beoordeling in bezwaar bekend was. Daarbij wordt nog opgemerkt dat naar aanleiding van de verwijzing op 20 mei 2011 van appellant door neuropsycholoog Kroese naar de Stichting Centrum ’45, geen nadere medische informatie is overgelegd. Uit het vorenstaande volgt dat het Uwv op juiste gronden het recht op ziekengeld van appellant per 20 september 2010 heeft beëindigd.
5. Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.6 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C. Bruning en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker
TM