ECLI:NL:CRVB:2012:BY1789

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1645 WWB + 10/1646 WWB + 10/1647 WWB + 10/1648 WWB + 12/4427 WWB + 12/4429 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting, intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de opschorting, intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die vanaf 4 december 1998 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage heeft bij besluit van 18 december 2008 de bijstand van appellanten ingetrokken en een bedrag van € 7.574,77 teruggevorderd, omdat appellanten geen of onvoldoende inlichtingen hebben verstrekt over een verzwegen rekening. Het college heeft deze beslissing onderbouwd met het feit dat appellanten de gevraagde rekeningafschriften niet hebben overgelegd, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank heeft de beroepen van appellanten tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de rekening op naam staat van een familielid en dat zij geen afschriften kunnen verkrijgen. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellanten de op hen rustende inlichtingenplicht hebben geschonden door geen inzage te geven in de afschriften van de rekening. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot opschorting en intrekking van de bijstand.

De Raad heeft ook geoordeeld dat appellanten een verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de terugvordering, omdat deze voortvloeit uit hun schending van de inlichtingenverplichting. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat het college bevoegd was om de vordering op appellanten te bruteren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2012.

Uitspraak

10/1645 WWB, 10/1646 WWB, 10/1647 WWB, 10/1648 WWB, 12/4427 WWB, 12/4429 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 februari 2010, 09/4070 en 09/1212 (aangevallen uitspraak 1) en van 3 februari 2010, 09/5218 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] en [Appellante] te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
Datum uitspraak 30 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M.J. Smit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 11/6222 WWB en 11/6223 WWB plaatsgevonden op 18 september 2012. Appellanten zijn ambtshalve opgeroepen om in persoon of bij gemachtigde te verschijnen. Appellante is vertegenwoordigd door mr. Smit. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.H. van Bolhuis. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvingen vanaf 4 december 1998 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Onder de naam Anubis heeft de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) onderzoek gedaan naar belasting-, premie- en uitkeringsfraude in de schoonmaakbranche. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten, afdeling Bijzonder Onderzoek, van de gemeente ’s-Gravenhage een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. Uit de resultaten van dit onderzoek is gebleken dat appellant arbeid in loondienst heeft verricht en een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft ontvangen in de periode dat hij samen met zijn echtgenote ook bijstand ontving. Voorts is gebleken dat appellant het salaris en de uitkering heeft gestort op [rekening] (rekening). Deze rekening hebben appellanten nooit gemeld aan het college.
1.3. Het college heeft bij besluit van 29 augustus 2008 het recht op bijstand vanaf 1 augustus 2008 opgeschort, omdat appellanten de gegevens of papieren over de rekening niet hebben verstrekt. Aan appellanten is de gelegenheid geboden om dit verzuim voor 12 september 2008 te herstellen. Daarbij heeft het college meegedeeld dat indien dit verzuim niet tijdig wordt hersteld, de bijstand per 1 augustus 2008 wordt beëindigd.
1.4. Nadat deze termijn ongebruikt was verstreken, heeft het college bij besluit van 15 september 2008 de bijstand met ingang van 1 augustus 2008 beëindigd (lees: ingetrokken).
1.5. Bij besluit van 22 december 2008 heeft het college het bezwaar van appellanten tegen opschorting en intrekking ongegrond verklaard (bestreden besluit I).
1.6. Bij besluit van 18 december 2008 heeft het college de bijstand vanaf 1 februari 2008 ingetrokken en de over de periode van 1 februari 2008 tot en met 31 juli 2008 ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 7.574,77 van appellanten teruggevorderd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten over laatstgenoemde periode geen of onvoldoende inlichtingen hebben verstrekt over de verzwegen rekening.
1.7. Het college heeft bij besluit van 27 april 2009 (bestreden besluit II) het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 18 december 2008 ongegrond verklaard op de grond dat, door het niet verstrekken van de gevraagde rekeningafschriften, het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.8. Bij besluit van 7 februari 2009 heeft het college het saldo van de op 31 december 2008 nog openstaande vordering in verband met de in 2008 teveel ontvangen bijstand op grond van de WWB vermeerderd met de over het openstaande bedrag verschuldigde belasting en premies. Het saldo van de vordering op 1 januari 2009 is vastgesteld op € 13.995,92.
1.9. Bij besluit van 19 mei 2009 heeft het college het besluit van 7 februari 2009 gecorrigeerd en het saldo van de vordering nader bepaald op € 13.485,52.
1.10. Het college heeft bij besluit van 11 juni 2009 (bestreden besluit III) het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 7 februari 2009, en mede gericht is geacht tegen het besluit van 19 mei 2009, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I en tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit III ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraken gekeerd. Zij voeren tegen de aangevallen uitspraak 1 aan dat de rekening op naam staat van een familielid genaamd [E.] en niet op naam van appellant. Omdat de rekening niet op naam van appellant staat, weigert de bank een kopie van de afschriften aan appellanten te verstrekken. [E.] verblijft thans in Marokko en appellanten proberen van hem een machtiging te verkrijgen voor het opvragen van afschriften. Dan zal blijken dat de rekening al lange tijd niet meer wordt gebruikt en het saldo op de rekening zodanig beperkt is dat de bijstand ten onrechte is opgeschort, ingetrokken en teruggevorderd. Appellant heeft de afschriften waarover hij beschikte niet bewaard en kan thans geen afschriften verkrijgen. Niet valt in te zien waarom dit niet geloofwaardig zou zijn. Het college kan via de belastingdienst of de bank aan informatie over de rekening komen. Gelet op de ernstige gevolgen van de intrekking van de bijstand voor de kinderen van appellanten had het op de weg van het college gelegen om via de genoemde kanalen informatie over de rekening te verkrijgen.
Tegen de aangevallen uitspraak 2 hebben appellanten aangevoerd dat de rekening, die aanleiding was om tot terugvordering over te gaan, ten tijde van de toekenning per 1 februari 2008 al bij het college bekend was en dat desondanks bijstand is toegekend. Daarom kan niet worden gesproken van schending van de inlichtingenverplichting en valt appellanten geen verwijt te maken. Verder is het besluit tot terugvordering genomen op 18 december 2008 en dus zeer kort voor het verstrijken van het kalenderjaar. Het is daarom niet redelijk appellanten tegen te werpen dat de mogelijkheid bestond om vóór het einde van het kalenderjaar de brutering te voorkomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling en verwijst daarbij voor de toepasselijke bepalingen van de WWB naar de aangevallen uitspraken.
Opschorting, intrekking en terugvordering
4.1. Vaststaat dat het college bij appellanten afschriften heeft opgevraagd van de rekening en dat zij deze afschriften niet hebben verstrekt. Niet is betwist dat inzage in de afschriften, omdat daaruit de inkomsten van appellant en eventueel opgebouwd vermogen zouden kunnen blijken, essentieel is voor het bepalen van het recht op bijstand. Door het niet verschaffen van deze gegevens hebben appellanten de op hen rustende wettelijke inlichtingenplicht geschonden.
4.2. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor opschorting van het recht op bijstand en voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het geschil tussen partijen beperkt zich tot de vraag of aan appellanten kan worden toegerekend dat de gevraagde afschriften niet zijn overgelegd.
4.3. De stelling van appellanten dat zij geen inzage kunnen geven in de afschriften kan in het licht van de beschikbare gegevens de conclusie niet dragen dat appellanten geen verwijt treft. Uit de gedingstukken blijkt dat de SIOD diverse stukken in beslag heeft genomen. Daartoe behoort een kopie van een identiteitskaart met daarop een foto van appellant, voorzien van de naam [M.E.] . In het op 24 juli 2008 door de afdeling Bijzonder Onderzoek met appellant gevoerde gesprek heeft appellant erkend dat op de rekening, die op naam is gesteld van [E.], het door appellant ontvangen salaris en de door hem ontvangen uitkering op grond van de WW is gestort. Appellant heeft in het verleden wel afschriften ontvangen van de Postbank, maar deze heeft hij niet meer. Hij heeft deze afschriften naar de Postbank teruggestuurd. Het legitimatiebewijs wat indertijd is gebruikt om de rekening te openen, heeft appellant weggegooid. Uit zijn op 24 juli 2008 afgelegde verklaring blijkt dan ook dat appellant heeft beschikt over het legitimatiebewijs waarmee de rekening is geopend, dat appellant gebruik heeft gemaakt van deze rekening voor door hem ontvangen betalingen en ook zelf afschriften van de rekening heeft ontvangen. Appellant heeft de stelling dat hij thans van de Postbank te horen heeft gekregen dat hij geen afschriften kan krijgen, omdat hij zich niet juist kan legitimeren, niet met verifieerbare stukken onderbouwd. Ook de mededeling ter zitting dat het familielid in Marokko niet mee wil werken aan het verkrijgen van afschiften is op geen enkele wijze onderbouwd. In het midden kan blijven of het college bevoegd was informatie over de rekening op te vragen bij de Postbank of bij de Belastingdienst. Ook indien dat zo zou zijn, zou het college op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB, daartoe niet gehouden zijn.
4.4. Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat de tegen de aangevallen uitspraak 1 gerichte beroepsgronden niet slagen, zodat deze uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Brutering
4.5. Zoals al is overwogen in 4.1 hebben appellanten door het niet verstrekken van de gevraagde afschriften van rekening de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden. De stelling van appellanten dat de rekening al bekend was bij de toekenning per 1 februari 2008 en dat desondanks bijstand is toegekend, kan appellanten niet baten. De eerdere intrekking vanaf 1 februari 2008 en de daarop gevolgde heroverweging had immers een andere grondslag. Bij besluit van 14 februari 2008 is de bijstand vanaf 1 februari 2008 ingetrokken vanwege voldoende inkomsten uit arbeid. Nadat was gebleken dat het uitzendbureau waar appellant werkzaam was failliet was verklaard, is de bijstand bij besluit van 4 juni 2008 per 1 februari 2008 hersteld. Weliswaar was bij de toekenning op 4 juni 2008 aan het college bekend dat appellant gebruik had gemaakt van de verzwegen rekening, maar bij de opschorting, intrekking en terugvordering zoals neergelegd in 1.3, 1.4 en 1.6 is de aan appellanten tegengeworpen schending van de inlichtingenplicht niet gelegen in het verzwijgen van de rekening, maar in het niet verstrekken van de afschriften van de rekening. Daardoor kon geen inzicht worden verkregen in het verloop van het saldo op de rekening.
4.6. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 24 juli 2007, LJN BB0561) dient te worden afgezien van de uitoefening van de in artikel 58, vierde lid, tweede volzin, van de WWB neergelegde bevoegdheid tot bruto terugvordering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
4.7. Gelet op wat is overwogen onder 4.5 staat in het onderhavige geschil vast dat appellanten een verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de terugvordering, nu deze voortvloeit uit een verwijtbare schending van de inlichtingenverplichting. Uit het vorenstaande volgt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de vordering op appellanten te bruteren. Aan een beoordeling van de vraag of appellanten kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet al in 2008 is voldaan, komt de Raad niet meer toe.
4.8. Uit 4.5 tot en met 4.7 volgt dat de tegen de aangevallen uitspraak 2 gerichte beroepsgronden niet slagen, zodat ook deze uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2012.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) R. Scheffer
HD