ECLI:NL:CRVB:2012:BY1234

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-446 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van aangetekende verzending

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal. De aanvraag betrof kosten van rechtsbijstand en de kosten van aangetekende verzending van stukken. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 oktober 2012 uitspraak gedaan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Breda, die het beroep van appellante tegen het besluit van het college gegrond had verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand hield. De Raad oordeelde dat de kosten voor het aangetekend verzenden van stukken niet als noodzakelijke kosten konden worden aangemerkt, omdat appellante niet had aangetoond dat haar advocaat de originele stukken nodig had of dat deze binnen een bepaalde termijn verzonden moesten worden. Appellante had ook een fotokopie kunnen maken en deze per gewone post kunnen verzenden. De Raad concludeerde dat het college terecht had besloten om de aanvraag voor bijzondere bijstand voor deze verzendkosten af te wijzen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor appellanten om aan te tonen dat gemaakte kosten noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, zoals vereist door artikel 35 van de Wet werk en bijstand (WWB).

Uitspraak

11/446 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 5 januari 2011, 09/5536 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal (college)
Datum uitspraak: 23 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadien stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2012. Appellante is verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 15 juli 2009 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van rechtsbijstand door een advocaat in een drietal zaken van in totaal € 142,-- en de kosten van aangetekende verzending van stukken van in totaal € 47,--. In de toelichting op het aanvraagformulier heeft appellante gewezen op de kosten in verband met haar chronische ziekte, maatschappelijke participatie en vervoer naar het ziekenhuis. Bij besluit van 17 augustus 2009 heeft het college € 49,-- aan bijzondere bijstand toegekend voor een eigen bijdrage voor rechtsbijstand, € 255,-- als vergoeding voor chronisch zieken en gehandicapten en € 100,-- voor maatschappelijke participatie. Het verzoek om bijzondere bijstand voor de kosten van aangetekende verzending is afgewezen, omdat niet gebleken is dat het uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten betreft. Bij besluit van 10 november 2009 heeft het college het besluit van 17 augustus 2009 in zoverre aangevuld dat aan appellante nog een bedrag van € 98,-- aan bijzondere bijstand is toegekend in verband met twee eigen bijdragen voor rechtsbijstand. Tevens is maximaal € 79,82 per maand aan bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van een warme maaltijdvoorziening.
1.2. Bij besluit van 2 december 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 17 augustus 2009, aangevuld bij besluit van 10 november 2009, ongegrond verklaard. Tijdens de procedure in beroep heeft het college het bestreden besluit bij besluiten van 7 juli 2010 en 18 augustus 2010 aangevuld in die zin dat aan appellante tevens € 28,70 aan bijzondere bijstand is toegekend voor gemaakte kosten van vervoer naar het ziekenhuis.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, met inachtneming van de wijzigingen zoals vermeld in de besluiten van 7 juli 2010 en 18 augustus 2010, in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college in eerste instantie ten onrechte niet heeft beslist op de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor de vervoerskosten naar het ziekenhuis en dat het bestreden besluit in zoverre onvolledig en onjuist is. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat met de alsnog verleende bijzondere bijstand de buskaarten die appellante bij de aanvraag op 15 juli 2009 heeft overgelegd volledig zijn vergoed. De rechtbank is niet gebleken dat appellante bij die aanvraag tevens heeft verzocht om bijzondere bijstand voor taxikosten, zodat die kosten buiten de omvang van het geding vallen. Eveneens blijft buiten de omvang van het geding de uitbetaling van de toegekende bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand en maaltijdkosten. Ten slotte heeft rechtbank geoordeeld dat het college terecht heeft besloten om de aanvraag van bijzondere bijstand voor het per aangetekende post verzenden van stukken af te wijzen.
3. Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Zoals besproken ter zitting, heeft het college bij de besluiten van 17 augustus 2009 en
10 november 2009 bijzondere bijstand toegekend voor alle kosten van rechtsbijstand waarvoor appellante in haar aanvraag van 15 juli 2009 bijzondere bijstand heeft gevraagd. Daarover bestaat geen geschilpunt meer.
4.2. Zoals eveneens ter zitting besproken, heeft het college bij het besluit van 18 augustus 2010 bijzondere bijstand toegekend voor alle door appellante gemaakte kosten van vervoer per bus naar het ziekenhuis waarvoor zij in haar aanvraag van 15 juli 2009 bijzondere bijstand heeft gevraagd. Niet gebleken is dat appellante bij die aanvraag tevens heeft verzocht om bijzondere bijstand voor gemaakte taxikosten. De rechtbank heeft om die reden terecht geoordeeld dat bijzondere bijstand voor taxikosten van in totaal € 30,-- buiten de omvang van het geding vallen.
4.3.1. Het resterende geschilpunt tussen partijen is de vraag of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen aanleiding bestaat voor het verlenen van bijzondere bijstand voor de kosten van het per aangetekende post verzenden van stukken.
4.3.2. Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.3.3. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidtoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft.
4.3.4. Tussen partijen is in geschil of de kosten die appellante heeft gemaakt om stukken per aangetekende post te verzenden naar haar advocaat noodzakelijk zijn. Appellante heeft gekozen voor deze wijze van verzending om zich ervan te verzekeren dat de stukken ook daadwerkelijk bij de geadresseerde aankomen en dus niet in het ongerede raken. Hoewel de keuze begrijpelijk is, betekent dit niet dat deze wijze van verzending noodzakelijk was. Nu appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar advocaat de beschikking moest hebben over de originele stukken of dat de advocaat over deze stukken diende te beschikken binnen een bepaalde termijn, had zij een fotokopie van de stukken kunnen maken en die per gewone post kunnen verzenden. Dit betekent dat deze kosten niet als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt.
4.4. Uit 4.2 tot en met 4.3.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en E.J.M. Heijs en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2012.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) R. Scheffer