11/384 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 januari 2011, 10/3571 WWB (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
Datum uitspraak: 23 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 11 september 2012. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt sinds 1993 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. In opdracht van het college is appellante op 10 februari 2010 door een arts van de GGD Den Haag (GGD) onderzocht. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het Sociaal Medisch Advies (SMA) van 2 maart 2010. Hierin heeft de GGD-arts geconcludeerd dat appellante vanwege haar lichamelijke problemen in combinatie met haar psychische gesteldheid volledig arbeidsongeschikt is. De GGD-arts acht appellante niet belastbaar voor een traject richting werk, maar een participatietraject, gericht op ondersteuning/psychosociale begeleiding van appellante, is een optie.
1.3. Bij besluit van 25 maart 2010 heeft het college appellante tot en met 1 maart 2012 ontheffing verleend van de verplichtingen zoals genoemd in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB. Het college heeft geen ontheffing verleend van de verplichtingen zoals genoemd in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB.
1.4. Naar aanleiding van het bezwaar heeft het college de GGD-arts om een nadere toelichting gevraagd. Bij e-mailbericht van 26 april 2010 heeft de GGD-arts aan het college te kennen gegeven dat participatie in de zin van vrijwilligerswerk waaraan dwingende eisen worden gesteld, haar niet zinvol lijkt vanwege de beperkte psychische belastbaarheid van appellante. Met de optie van participatie, gericht op ondersteuning van appellante om bijvoorbeeld het isolement te doorbreken, heeft zij gedoeld op de mogelijkheid om appellante maatschappelijk te betrekken en te ondersteunen, zonder dat daar dwingende eisen aan worden gesteld.
1.5. Bij besluit van 11 mei 2010 heeft het college het besluit van 25 maart 2010 ingetrokken en appellante tot en met 1 maart 2012 ontheffing verleend van alle arbeidsverplichtingen, met uitzondering van de verplichting om mee te werken aan onderzoeken naar de mogelijkheden om aan het werk te gaan en naar voorzieningen die op werk zijn gericht (verplichting 5).
1.6. Bij besluit van 17 mei 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar zoals inmiddels gericht tegen het besluit van 11 mei 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat zij ook had moeten worden ontheven van verplichting 5. Dat appellante gedurende de periode dat zij ontheffing heeft van de overige arbeidsverplichtingen medewerking moet verlenen aan onderzoeken naar de mogelijkheden tot werken en daartoe kan worden opgeroepen, is psychisch te belastend voor haar. Verder geeft het college aan verplichting 5 een te ruime invulling. Dat blijkt uit het feit dat appellante ondertussen is opgeroepen om op het wijkkantoor te verschijnen voor een kennismakingsgesprek met haar trajectbegeleider. Uit het medisch advies blijkt echter dat appellante niet in staat is zich te onderwerpen aan een traject.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 9, eerste lid, van de WWB zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen. Artikel 9, tweede lid, van de WWB biedt het college de mogelijkheid om in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2. Het college voert het beleid dat ook indien door een deskundige is vastgesteld dat een belanghebbende volledig arbeidsongeschikt is, niet wordt overgegaan tot ontheffing van de verplichting mee te werken aan onderzoeken naar zijn mogelijkheden. Het college behoudt zich de bevoegdheid voor om indien nodig de belanghebbende voor afloop van de ontheffingstermijn op te roepen voor een onderzoek naar bijvoorbeeld re-integratiemogelijkheden. Te denken valt aan een medische keuring of een ander onderzoek naar mogelijkheden tot participatie. Indien er geen aanwijzing is dat in de medische situatie van belanghebbende een verandering is opgetreden, dan is het de gewoonte om de ontheffing voor nog eens twee jaar te verlengen zonder de belanghebbende aan een medisch onderzoek te onderwerpen. Het college heeft conform dit beleid appellante geen ontheffing verleend van verplichting 5.
4.3. Niet is gebleken van dringende redenen op grond waarvan appellante ook ontheffing had moeten worden verleend van verplichting 5. Daarbij is van belang dat de GGD-arts blijkens haar advies heeft geconcludeerd dat maatschappelijke participatie voor appellante een optie is. Het college moet de bevoegdheid behouden om deze optie te onderzoeken.
4.4. Appellante heeft haar standpunt, dat de enkele mogelijkheid dat zij kan worden opgeroepen voor een onderzoek, psychisch te belastend voor haar is, niet met medische stukken onderbouwd. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, heeft het college geen aanleiding hoeven zien om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, van zijn beleid af te wijken.
4.5. Het bovenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en E.J.M. Heijs en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2012.
(getekend) J.F. Bandringa