ECLI:NL:CRVB:2012:BY0903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1674 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen aanspraak op vergoedingen voor hotelvoorzieningen bij legeringsruimte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, A. te B., had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Commandant District Koninklijke Marechaussee Noord-Oost, dat zijn dienstreisdeclaraties over de periode juni-juli 2009 gedeeltelijk niet uitbetaald werden. De commandant stelde dat de door appellant bewoonde legeringsruimte bij de Groep Geleide Wapens De Peel niet kon worden aangemerkt als ‘hotelvoorziening’ zoals bedoeld in artikel 16a van de Regeling Dienstreizen Defensie (RDD). De Raad oordeelde dat de rechtbank geen onjuiste uitleg had gegeven aan artikel 16a van de RDD en dat het begrip hotelvoorzieningen letterlijk moest worden opgevat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die had geoordeeld dat appellant geen aanspraak kon maken op de vergoedingen omdat hij gebruik had gemaakt van legeringsruimte en niet van een commercieel hotel. De Raad oordeelde dat het bezwaar van appellant terecht ontvankelijk was verklaard, omdat hij redelijkerwijs kon menen dat het besluit al tot stand was gekomen. De uitspraak benadrukt de strikte interpretatie van de term hotelvoorzieningen in de context van de RDD.

Uitspraak

11/1674 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
2 februari 2011, 10/7243 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Commandant District Koninklijke Marechaussee Noord-Oost (commandant)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.Z. van Braam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Braam. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. T.A. Groenewoud.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was van 1 juni 2009 tot en met 15 september 2009 tijdelijk tewerkgesteld bij het Grens Coördinatiecentrum te Goch (Bondsrepubliek Duitsland) bij de Brigade Recherche & Informatie. Gedurende deze tewerkstelling was appellant gehuisvest bij de Groep Geleide Wapens De Peel te Vredepeel (GGW) en reisde hij dagelijks op en neer tussen Vredepeel en Goch. De tewerkstelling is gelet op de duur ervan aangemerkt als detachering in de zin van artikel 14 Besluit Dienstreizen Defensie (BDD). Appellant heeft declaraties ingediend waarmee hij heeft beoogd gedurende de periode van de detachering in aanmerking te worden gebracht voor de voorzieningen bedoeld in artikel 16a van de Regeling Dienstreizen Defensie (RDD).
1.2. Op 4 december 2009 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van de commandant om de dienstreisdeclaraties van appellant over de periode juni-juli 2009 gedeeltelijk niet uit te betalen. Bij besluit van 16 augustus 2010 heeft de commandant de onder 1.1 genoemde declaraties afgewezen. De commandant heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat appellant over de periode van 1 juli 2009 tot en met 15 september 2009 geen aanspraak heeft op vergoedingen als bedoeld in artikel 16a van de RDD, omdat de door appellant bewoonde legeringsruimte bij de GGW niet kan worden aangemerkt als ‘hotelvoorziening’ als bedoeld in artikel 16a van de RDD. Bij besluit van 7 september 2010 (bestreden besluit) heeft de commandant het bezwaarschrift van appellant als prematuur zijnde mede gericht geacht tegen het besluit van 16 augustus 2010 en dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe eerst vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat in het geval van appellant sprake is van taken zoals genoemd in artikel 16a van de RDD. In het voorliggende geval kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden gesteld dat sprake is van het gebruik moeten maken van hotelvoorzieningen als bedoeld in artikel 16a van de RDD. Het begrip hotelvoorzieningen in dit artikel moet naar de letterlijke betekenis worden uitgelegd. De toevoeging ‘-voorziening’, duidt er - anders dan appellant meent - niet op dat dit begrip ruimer moet worden opgevat dan als huisvesting in een commercieel hotel. Verblijf in een legeringsruimte op een militair onderdeel kan niet worden gelijkgesteld met verblijf in een hotel, aldus de rechtbank.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep, kort samengevat, staande gehouden dat een redelijke uitleg van het begrip hotelvoorziening met zich meebrengt dat dit begrip niet beperkt is tot een commercieel hotel.
3.2. De commandant heeft er in het verweerschrift op gewezen dat appellant gebruik heeft gemaakt van legeringsruimte op de luchtmachtbasis De Peel te Vredepeel, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder n, van het Verplaatsingskostenbesluit militairen. Onder plaats van legering wordt op grond van dit artikelonderdeel verstaan de voor de militair gebruikelijke ingang van het gebouw, gebouwencomplex, terrein of vaartuig waar hem door het bevoegde gezag nachtverblijf van rijkswege wordt geboden. Appellant heeft tijdens zijn detachering van rijkswege huisvesting genoten. Hij heeft dan ook geen gebruik hoeven te maken van een hotelvoorziening als bedoeld in artikel 16a van de RDD. Nu artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de RDD reeds in de specifieke situatie van appellant voorziet, is voor toepassing van artikel 16a van de RDD geen ruimte, aldus de commandant.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1. De Raad ziet zich eerst - ambtshalve - gesteld voor de vraag of het bezwaarschrift van
4 december 2009, dat voor het begin van de bezwaartermijn is ingediend, door de commandant terecht ontvankelijk is geacht. Op grond van artikel 6:10, eerste lid van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening
a. wel reeds tot stand was gekomen, of
b. nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
Ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift was het besluit van 16 augustus 2010 nog niet tot stand gekomen zodat beoordeeld dient te worden of appellant redelijkerwijs kon menen dat dit wel het geval was.
4.1.2. Ter zitting van de Raad heeft appellant in dit verband verklaard dat de commandant hem omstreeks september/oktober 2009 mondeling te kennen heeft gegeven dat de onder 1.1 genoemde declaraties niet integraal voor vergoeding in aanmerking kwamen. Van de zijde van de commandant is in aansluiting hierop te kennen gegeven dat het aannemelijk is dat het besluit in zoverre al was genomen door de commandant en dat alleen de schriftelijke bevestiging nog zou volgen. De Raad is onder deze omstandigheden van oordeel, dat appellant redelijkerwijs kon menen dat het besluit reeds tot stand was gekomen, althans dat twijfel over de vraag of zulks het geval was niet ten nadele van appellant mag werken. De conclusie is dan ook dat de commandant het bezwaar van appellant op goede gronden met toepassing van artikel 6:10 van de Awb ontvankelijk heeft geacht.
4.2.1. In artikel 16a van de RDD is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
Voor de militair van de Koninklijke Marechaussee die in opdracht van de Commandant Koninklijke Marechaussee in het kader van de uitoefening van taken op grond van de Politiewet 1993 of de Vreemdelingenwet 2000 deze taken verricht op een andere locatie dan de standplaats voor een langere duur dan vier weken en als gevolg hiervan niet dagelijks reist tussen de woning en de plaats van tewerkstelling en voor zijn huisvesting gebruik dient te maken van hotelvoorzieningen, geldt de gehele periode van tewerkstelling als een dienstreis, waarbij huisvesting en voeding door en voor rekening van Defensie worden verstrekt. De vergoedingen vinden plaats op grond van artikelen 3 tot en met 11 en 12, tweede lid, onderdeel a, van deze regeling.
4.2.2. De Raad kan zich met betrekking tot hetgeen partijen inhoudelijk verdeeld houdt geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en hetgeen de rechtbank daartoe heeft overwogen. De rechtbank heeft geen onjuiste uitleg gegeven aan artikel 16a van de RDD door te overwegen dat het begrip hotelvoorzieningen letterlijk - overeenkomstig de normale betekenis van de term hotel - moet worden uitgelegd. De tekst van artikel 16a van de RDD is op dit punt zodanig helder geformuleerd dat deze slechts voor één uitleg vatbaar is.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en B.J. van de Griend en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2012.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) S.K. Dekker
HD