ECLI:NL:CRVB:2012:BY0285

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/6118 WWB + 10/6119 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. H.J.J. Hendrikse, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 oktober 2012 uitspraak gedaan in de zaken 10/6118 WWB en 10/6119 WWB. De zaak betreft de intrekking van bijstand aan appellante, die sinds 25 september 2006 inkomsten uit arbeid in een café ontving, en daarnaast bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) als alleenstaande ouder. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de bijstand per 1 mei 2009 ingetrokken, omdat appellante haar wettelijke inlichtingenverplichting zou hebben geschonden door niet te melden dat zij meer uren werkte dan opgegeven. Dit leidde tot een terugvordering van bijstandsuitkeringen tot een bedrag van € 7.802,01.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college terecht de intrekking van de bijstand heeft doorgevoerd, omdat appellante niet voldoende duidelijkheid heeft verschaft over haar werkuren en de werkzaamheden die zij verrichtte in het café. De Raad oordeelde dat de werkzaamheden die appellante verrichtte, ook al waren deze niet betaald, als op geld waardeerbare werkzaamheden moeten worden aangemerkt. Hierdoor was het recht op bijstand niet vast te stellen, wat de intrekking rechtvaardigde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet nakomen daarvan. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarmee het hoger beroep van appellante niet slaagde.

Uitspraak

10/6118 WWB, 10/6119 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 september 2010, 10/2778 en 10/2779 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 9 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.J.J. Hendrikse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak met reg.nr. 10/6289 WWB, plaatsgevonden op 28 augustus 2012. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Ahmed. In de gevoegde zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt vanaf 25 september 2006 inkomsten uit arbeid in café [naam café]. Vanaf 17 november 2006 ontving zij in aanvulling daarop bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2. Naar aanleiding van een melding op 3 augustus 2009 dat appellante meer uren werkt dan de uren die zij aan het college opgeeft, heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld naar de mogelijk verzwegen werkzaamheden en inkomsten van appellante. In dat kader is onder meer dossieronderzoek verricht en is appellante verhoord. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 5 februari 2010.
1.3. De resultaten van het onderzoek zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 18 februari 2010 (besluit 1) de aan appellante verleende bijstand met ingang van 1 mei 2009 in te trekken. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden door het college geen mededeling te doen van de uren waarin zij langer aanwezig was op haar werkplek dan de door haar opgegeven uren, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Bij besluit van 18 maart 2010 (besluit 2) heeft het college de over de periode 1 mei 2009 tot en met 31 januari 2010 gemaakte kosten van bijstand van appellante teruggevorderd tot een bedrag van in totaal € 7.802,01.
1.4. Bij besluit van 3 mei 2010 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar tegen besluit 1 gedeeltelijk gegrond verklaard en de ingangsdatum van de intrekking gewijzigd in 1 december 2009. Bij besluit van 6 mei 2010 (bestreden besluit II) heeft het college het bezwaar tegen besluit 2 gedeeltelijk gegrond verklaard en het terugvorderingsbedrag verlaagd tot € 1.447,69, zijnde de over de periode van 1 december 2009 tot en met 31 januari 2010 gemaakte kosten van bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voert aan dat er geen grond was voor intrekking en terugvordering, nu zij steeds opgave heeft gedaan van haar werkzaamheden en inkomsten. Van schending van de wettelijke inlichtingenverplichting is geen sprake. Zij heeft niet meer gewerkt dan zij heeft opgegeven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het college heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dat betekent dat hier beoordeeld dient te worden de periode van 1 december 2009 tot en met
18 februari 2010 (te beoordelen periode).
4.2. De onderzoeksbevindingen, in het bijzonder de verklaringen van appellante bieden een toereikende grondslag voor de conclusie dat appellante in de te beoordelen periode meer uren in café [naam café] heeft gewerkt dan zij eerder aan het college had opgegeven. Appellante heeft verklaard dat zij voor 36 uur per maand wordt betaald. Zij heeft geen vast rooster. Appellante is minimaal vijf dagen per week in het café. Ze is dan aan het werk of zij zit daar dan privé. Als ze klaar is met werken blijft ze soms wel en soms niet. Zij kan niet precies vertellen wanneer en hoe laat zij privé komt in het café. Voor de uren dat zij wel eens in het café helpt als ze daar toch is, wordt zij niet betaald. Zo helpt zij de eigenaar van het café met administratieve werkzaamheden, omdat hij niet overweg kan met een computer. Als de eigenaar even weg moet, let ze op de zaak en schenkt ze bijvoorbeeld een drankje in voor een klant. Ook doet de eigenaar wel eens een beroep op haar om even een boodschap te doen. Deze door appellante verrichte hand- en spandiensten op en rond de reguliere arbeidsplaats buiten de betaalde uren moeten worden aangemerkt als op geld waardeerbare werkzaamheden, waarvoor normaal gesproken inkomsten worden ontvangen of kunnen worden bedongen.
4.3. Door het college van deze werkzaamheden niet op de hoogte te stellen is appellante de op haar rustende wettelijke inlichtingenverplichting niet nagekomen. Omdat zij ook naderhand geen duidelijkheid heeft verschaft over de omvang van haar werkzaamheden, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat als gevolg van het niet nakomen van de wettelijke inlichtingenverplichting het aanvullend recht op bijstand in de te beoordelen periode niet was vast te stellen.
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het college bevoegd was om de bijstand met ingang van 1 december 2009 in te trekken met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB. Appellante heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de gebruikmaking van de bevoegdheid tot intrekking en tegen de terugvordering.
4.5. Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2012.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) J.M. Tason Avila
HD