4.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak 10/2062 gemotiveerd en uitvoerig uiteengezet op grond waarvan naar haar oordeel het bestreden besluit 1, waarbij het college de intrekking van de bijstand tot de periode van 7 februari 2009 tot en met 9 mei 2009 heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden. Met de rechtbank en anders dan appellant is de Raad van oordeel dat de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag bieden voor het standpunt van het college dat appellant tijdens de in geding zijnde periode zijn woning beschikbaar heeft gesteld voor prostitutieactiviteiten en daarmee inkomsten heeft gegenereerd. De rechtbank heeft daartoe terecht doorslaggevende betekenis toegekend aan de verklaringen van appellant en [naam prostituee S.] alsmede aan de inhoud van de mutatierapporten. Daaraan kan niet afdoen dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het verslag van het gesprek van
4 augustus 2009 op een enkel punt niet juist heeft weergegeven. Dienaangaande heeft appellant terecht opgemerkt dat hij heeft verklaard “alle meisjes die in zijn woning zijn geweest waren prostituee” en niet “dat alle meisjes die in zijn woning zijn geweest daar waren in verband met prostitutie”. Deze onjuiste weergave laat onverlet dat appellant in hetzelfde gesprek heeft erkend dat er sinds februari 2009 al dames in zijn woning waren die in het achterste kamertje met klanten bezig waren. Blijkens het mutatierapport na het huisbezoek op 9 april 2009 door wijkagent Blok heeft appellant ook verklaard dat hij van de dames € 5,-- per sessie kreeg, wat bevestiging vindt in de verklaring van de prostituee [naam prostituee S.].
4.2. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat appellant de Nederlandse taal niet voldoende machtig is en dat hij destijds het recht op bijstand door een tolk niet heeft prijsgegeven. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat appellant de Nederlandse taal onvoldoende machtig was. Hij heeft in zijn contacten met de politie en de afdeling Bijzonder Onderzoek steeds in het Nederlands gecommuniceerd. Uit het door hem ondertekende rapport van 4 augustus 2009 volgt dat appellant heeft verklaard geen behoefte te hebben aan een tolk.
4.3. Het betoog van appellant dat de rechtbank ten onrechte bewijswaarde aan de verklaring van [naam prostituee S.] heeft gehecht, terwijl uitdrukkelijk uit het proces-verbaal van deze verklaring blijkt dat er geen gebruik is gemaakt van vertolking van het Bulgaars naar het Nederlands, treft geen doel. Uit het proces-verbaal volgt dat [naam prostituee S.] in de Nederlandse taal is gehoord. Er is geen aanknopingspunt aan te nemen dat zij de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig was. De enkele, niet onderbouwde, stelling van appellant is daarvoor onvoldoende.
4.4. Door van het beschikbaar stellen van zijn woning voor prostitutieactiviteiten en de daaruit ontvangen inkomsten geen mededeling te doen aan het college, heeft appellant de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden. Als gevolg van deze schending is niet meer vast te stellen of en, zo ja, in welke mate appellant in de in geding zijnde periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Appellant heeft geen deugdelijke boekhouding of een andere vorm van administratie bijgehouden van de activiteiten en de daaruit ontvangen inkomsten, zodat niet is te bepalen in hoeverre appellant over de periode in geding recht op (aanvullende) bijstand heeft.
4.5. Gelet op 4.1 tot en met 4.4 was het college bevoegd om met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB de bijstand over de periode in geding in te trekken. Wat appellant heeft aangevoerd biedt geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot intrekking van de bijstand over de desbetreffende periode heeft kunnen besluiten. Daarmee is gegeven dat het college tevens bevoegd was om op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB tot terugvordering van de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand over die periode over te gaan. Tegen de terugvordering heeft appellant geen zelfstandige beroepsgronden gericht, zodat de terugvordering geen bespreking behoeft.
4.6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 1 niet slaagt. De aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten, komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
Brutering