ECLI:NL:CRVB:2012:BX9884

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4828 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid WAO

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Assen, waarin het bestreden besluit van het Uwv werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand werden gelaten. Het Uwv had eerder geweigerd om de WAO-uitkering van appellante te herzien, omdat de beperkingen per 30 november 2006 niet waren toegenomen. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar haar beroep werd later ingetrokken. De rechtbank heeft het beroep van de werkgever gegrond verklaard, maar appellante heeft haar hoger beroep ingesteld, waarop het Uwv zich op het standpunt stelde dat dit niet-ontvankelijk was. De Centrale Raad van Beroep heeft vervolgens overwogen dat appellante niet kan worden ontvangen in haar hoger beroep, omdat zij redelijkerwijs verweten kan worden dat zij geen beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De Raad concludeert dat er geen wijziging is aangebracht in de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante door de aangevallen uitspraak, waardoor zij niet in een nadeliger positie is geraakt. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 3 oktober 2012, waarbij het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

10/4828 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 5 augustus 2010, 08/1033 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 3 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Namens haar heeft mr. M.J. Kragten de gronden van het hoger beroep aangevuld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft - gevoegd met het onderzoek in de zaak 11/3022 WAO - plaatsgevonden op 11 juli 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kragten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong. Na de zitting is de behandeling van de zaken gesplitst.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 21 juli 2008 heeft het Uwv geweigerd om de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, met toepassing van artikel 43a van de WAO te herzien, met als overweging dat de beperkingen van appellante per 30 november 2006 niet zijn toegenomen. Tegen dit besluit heeft het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe (werkgever), in welke gemeente appellante vanaf 1 juli 2005 als [naam functie] werkzaam was, bezwaar gemaakt. Appellante heeft, na een buiten de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift, aan de bezwaarprocedure van de werkgever deelgenomen. Bij besluit van 12 november 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en de WAO-uitkering van appellante per 31 januari 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. Tegen het bestreden besluit is door werkgever en door appellante afzonderlijk beroep ingesteld. Appellante heeft haar beroep bij brief van 20 januari 2009 ingetrokken. De rechtbank heeft appellante naar aanleiding van een door haar gedaan verzoek, als derde partij in de procedure van de werkgever betrokken.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand gelaten.
4. Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk is.
5.1. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of appellante in het hoger beroep kan worden ontvangen en overweegt daartoe als volgt.
5.2. Op grond van artikel 6:13 van de Awb, in verbinding met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, kan geen hoger beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen beroep heeft ingesteld. Omdat appellante haar beroep tegen het bestreden besluit heeft ingetrokken moet ervan worden uitgegaan dat zij geen beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. Van omstandigheden die met zich brengen dat aan appellante niet kan worden verweten dat zij geen beroep heeft ingesteld bij de rechtbank is niet gebleken. Vaststaat dat met de aangevallen uitspraak geen wijziging is aangebracht in de bij het bestreden besluit vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. Appellante is dan ook door de aangevallen uitspraak niet in een nadeliger positie geraakt. Op grond van artikel 6:13 in samenhang met artikel 6:24 van de Awb dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en H. Bolt en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) D. Heeremans
CVG