ECLI:NL:CRVB:2012:BX9661

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3355 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op basis van niet-aangegeven verzekeringsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de bijstand van appellante, die sinds 1997 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats naar aanleiding van een signaal van de Belastingdienst over een niet opgegeven bankrekening met een saldo van € 19.751,--. Appellante had een schadevergoeding van € 24.894,-- ontvangen na een brand in haar woning, maar kon niet aantonen hoe zij deze uitkering had besteed. Het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar had de bijstand van appellante ingetrokken, omdat zij de inlichtingenverplichting had geschonden door de verzekeringsuitkering niet op te geven. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Appellante ging in hoger beroep, maar de Raad oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd voor de besteding van de verzekeringsuitkering aan vervangende huisraad. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, omdat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij de door haar gestelde uitgaven had gedaan. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/3355 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar (rechtbank) van 6 mei 2010, 10/690 en 10/691 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (college)
Datum uitspraak 9 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante en het college hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Jokhan. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van den Heuvel.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving vanaf 25 september 1997 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2. Naar aanleiding van een signaal van de Belastingdienst dat appellante beschikt over een niet aan het college opgegeven bankrekening bij de ING (ING-rekening) met een saldo van € 19.751,-- heeft een rapporteur van de sector samenleving van de gemeente Alkmaar (rapporteur) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader heeft de rapporteur dossieronderzoek verricht, onder meer de afschriften van de ING-rekening onderzocht vanaf 2003 en appellante gehoord. Uit dit onderzoek is het volgende naar voren gekomen. Naar aanleiding van een brand in de woning van appellante op 10 augustus 2007 heeft appellante van haar brandverzekeraar een schadevergoeding ontvangen van in totaal € 24.894,--. Dit bedrag is tussen 24 augustus 2007 en 9 april 2008 in vier termijnen gestort op de ING-rekening. Van deze rekening heeft appellante op 28 maart 2008 € 5.000,--, op 11 april 2008 € 5.000,-- en op 3 juli 2008 € 10.000,-- contant opgenomen. De rapporteur heeft appellante vervolgens in de gelegenheid gesteld bewijsstukken in te dienen over de besteding van de door haar ontvangen verzekeringsuitkering wegens brandschade. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 7 september 2009.
1.3. In de resultaten van het onderzoek heeft het college aanleiding gezien bij besluit van 17 september 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 februari 2010 (bestreden besluit) de bijstand van appellante in te trekken vanaf 7 juli 2009. Aan de besluitvorming ligt, samengevat, het volgende ten grondslag. Appellante heeft de inlichtingenverplichting geschonden door de ontvangen verzekeringsuitkering niet op te geven aan het college. Aangezien appellante geen duidelijkheid kan verschaffen over de uitgaven die met de verzekeringsuitkering zijn gedaan en kennelijk alle bedragen contant van de ING-rekening zijn gehaald, kan het college niet meer controleren wat appellante daadwerkelijk heeft uitgegeven en wat zij van de verzekeringsuitkering heeft overgehouden. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld en heeft appellante een vermogen hoger dan het vrij te laten vermogen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, omdat het ondeugdelijk is gemotiveerd, en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Wat dit laatste betreft heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de verzekeringsuitkering, in ieder geval voor zover deze het vrij te laten vermogen overschrijdt, heeft uitgegeven aan vervangende huisraad.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Daartoe heeft appellante, samengevat, aangevoerd dat zij voldoende heeft aangetoond dat zij de vergoeding van de brandverzekeraar heeft besteed aan vervangingsuitgaven, in ieder geval voor zover het voor haar geldende vrij te laten vermogen is overschreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is in geschil of appellante, rekening houdend met de voor haar geldende vermogensvrijlating en de door het college geaccepteerde uitgaven na de brand, aannemelijk heeft gemaakt dat zij van de verzekeringsuitkering, in het bijzonder van het daarvan opgenomen bedrag in contanten van in totaal € 20.000,--, een bedrag van € 9.278,-- heeft besteed ter vervanging van door brand verloren gegane bezittingen.
4.2. Evenals de rechtbank en anders dan appellante is de Raad van oordeel dat appellante met de door haar overgelegde overzichten van zwart verrichte werkzaamheden tot een bedrag van € 1.800,-- en materiaal zonder bonnen tot een bedrag van € 7.770,49 niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij die bedragen daaraan daadwerkelijk heeft besteed. Dat appellante deze uitgaven, waarvan zij stelt dat deze zijn gedaan om de schade in haar woning te herstellen, niet aannemelijk kan maken door middel van objectieve en verifieerbare gegevens komt voor haar rekening en risico.
4.3. In verband met de aanschaf van meubelen heeft appellante een factuur van 28 mei 2008 voor een bedrag van € 5.245,-- van Mobiel Interieur B.V. overgelegd. Deze factuur is gericht aan [V.] ([V.]) en vermeldt dat de meubelen aan hem zijn geleverd op zijn adres. Appellante stelt dat deze meubelen voor haar waren bestemd ter vervanging van meubelen die door de brand in haar woning verloren waren gegaan. Ter onderbouwing van deze stelling heeft zij verwezen naar een door haar in hoger beroep overgelegde verklaring van 27 september 2011 van [H.] ([H.]), een verklaring van 24 december 2011 van [L.] ([L.]) en een op 22 juni 2008 gedateerde factuur betreffende de huur van een bestelbus. De verklaringen van [H.] en [L.] houden kort gezegd in dat zij samen met [V.] hebben geholpen met het verhuizen van tijdelijk bij [V.] opgeslagen meubels van appellante naar de woning van appellante. Deze achteraf opgestelde verklaringen zijn op zichzelf onvoldoende om de aanschaf door appellante van meubelen voor het genoemde bedrag aannemelijk te achten. De daartoe benodigde onderbouwing van deze verklaringen met objectieve en verifieerbare gegevens ontbreekt, temeer omdat appellante geen bewijs van betaling van haar aan [V.] heeft overgelegd.
4.4. Vast staat dat het door de brandverzekeraar uitgekeerde bedrag van € 2.394,-- de maximale vergoeding voor schade aan de inboedel van derden betreft. Appellante heeft aangevoerd dat het gaat om goederen van haar neef. In hoger beroep heeft zij een verklaring van 10 januari 2011 overgelegd van [L.], die verklaart dat hij op 11 april 2008 het genoemde bedrag van appellante heeft ontvangen als vergoeding voor geleden brandschade aan zijn eigendommen. Deze verklaring is achteraf opgesteld. Iedere onderbouwing van deze verklaring met objectieve en verifieerbare gegevens op grond waarvan kan worden vastgesteld dat appellante de van de brandverzekeraar ontvangen vergoeding heeft doorbetaald aan haar neef ontbreekt. Gelet hierop heeft appellante niet inzichtelijk gemaakt dat zij dit gedeelte van de verzekeringsuitkering heeft besteed aan het compenseren van derden van de gevolgen van de brand.
4.5. In verband met de aanschaf van - naar appellante stelt - vervangende traditionele Marokkaanse kleding en een sieraad heeft appellante Marokkaanse facturen overgelegd van 4 augustus 2008 voor een bedrag van (omgerekend) € 1.228,90 onderscheidenlijk 4 augustus 2009 voor een bedrag van (omgerekend) € 1.757,97. Op deze facturen staat de naam van appellante vermeld of is haar naam handgeschreven in de marge toegevoegd. Appellante heeft de bon van de sieraden pas in bezwaar overgelegd en de bon van de kleding pas in hoger beroep, terwijl haar tijdens het onder 1.2 bedoelde onderzoek diverse malen is verzocht om bewijzen van vervangingsaankopen over te leggen. Onder deze omstandigheden komt aan de overgelegde bonnen niet die betekenis toe die appellante daaraan toekent. Bij gebreke van objectieve en verifieerbare gegevens waaruit kan worden opgemaakt dat appellante de op de bonnen vermelde bedragen daadwerkelijk heeft betaald voor de aanschaf van sieraden en traditionele kleding, heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij die bedragen heeft besteed aan vervangingsaankopen.
4.6. Gelet op 4.2 tot en met 4.5 heeft appellante de door haar gestelde uitgaven voor reparaties, vervangende inboedel en kleding niet aannemelijk gemaakt. Appellante heeft daarnaast nog gewezen op een aantal kleinere uitgaven die zij heeft gedaan voor vervangingsaankopen, te weten € 300,-- voor keukenapparatuur, € 495,-- voor een wasmachine en € 213,-- voor overige kleding. Deze gestelde uitgaven behoeven echter geen bespreking, reeds omdat het totale bedrag van deze uitgaven bij lange na niet het in totaal door appellante te verantwoorden bedrag van € 9.278,-- dekt en appellante de overige door haar gestelde uitgaven niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.7. Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en E.J. Govaers en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2012.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J. de Jong
HD