ECLI:NL:CRVB:2012:BX9657
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van bijstandsaanvragen op basis van gelijkstelling met Nederlander voor vreemdelingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van bijstandsaanvragen van een appellant met de Marokkaanse nationaliteit. De appellant was in 2001 vanuit Italië naar Nederland gekomen en had aanvankelijk een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, die in 2006 werd ingetrokken. De intrekking vond plaats omdat ten onrechte was aangenomen dat de appellant een EU-onderdaan was. Na de intrekking heeft de appellant een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die werd afgewezen. Vervolgens heeft hij in 2009 aanvragen om algemene en bijzondere bijstand ingediend, welke ook werden afgewezen op de grond dat hij niet gelijkgesteld kon worden met een Nederlander volgens de Wet werk en bijstand (WWB).
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, zoals neergelegd in de WWB en het Besluit gelijkstelling vreemdelingen. De Raad oordeelde dat de appellant na de intrekking van zijn verblijfsvergunning in 2006 een nieuwe aanvraag om toelating had ingediend, wat betekende dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor gelijkstelling. De Raad verwierp ook het argument van de appellant dat zijn eerdere rechtmatige verblijf tot en met 2006 hem recht gaf op een vervolgaanvraag voor voortgezet verblijf. De Raad concludeerde dat er geen ruimte was om de appellant gelijk te stellen met een Nederlander, en dat de afwijzing van zijn bijstandsaanvragen terecht was.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage, die de beroepen van de appellant tegen de afwijzing van zijn aanvragen ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en dat de beslissing in het openbaar werd uitgesproken.