ECLI:NL:CRVB:2012:BX9075

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5192 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om vergoeding van doventolkuren in Griekenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag om vergoeding van doventolkuren in Thessaloniki, Griekenland. De aanvraag was afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van de Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen 2009. Appellante had nagelaten om voorafgaand aan haar verblijf in Griekenland een aanvraag in te dienen, wat in strijd was met de Beleidsregels. Het Uwv handhaafde zijn besluit na bezwaar, en de rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv bevoegd was om beleidsregels vast te stellen en dat deze regels niet onredelijk waren. De Raad oordeelde dat de voorwaarde van een voorafgaande aanvraag geen weigeringsgrond was, maar een noodzakelijke voorwaarde voor een goede uitvoering van de taak van het Uwv. Appellante's beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die het Uwv hadden moeten doen afwijken van zijn Beleidsregels.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante geen doel trof en dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van griffier D. Heeremans.

Uitspraak

10/5192 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2010, 10/1289 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 3 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door [d. B.] en M. Spijkhoven, tolk gebarentaal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.
De Raad heeft het onderzoek heropend. Bij brief van 25 april 2012 heeft het Uwv enkele vragen beantwoord.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 22 augustus 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door [d. B.] en L.E. Wulffraat, tolk gebarentaal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 9 maart 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv na bezwaar gehandhaafd zijn besluit van 6 januari 2010 (primair besluit) tot afwijzing van de aanvraag van appellante om vergoeding van doventolkuren in Thessaloniki, Griekenland. Aan het bestreden besluit ligt het standpunt ten grondslag dat overeenkomstig de Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen 2009 (Beleidsregels) van vergoeding wordt afgezien omdat appellante vooraf geen aanvraag heeft ingediend en toestemming heeft gekregen.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat het Uwv bij het bestreden besluit de grondslag en niet slechts de motivering van het primair besluit heeft gewijzigd. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv hierin aanleiding had moeten zien om het primair besluit te herroepen. De rechtbank heeft hierom het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
2.2. De rechtbank heeft aanleiding gezien te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De rechtbank acht de ter zake geldende Beleidsregels onjuist noch onredelijk, mede gelet op het achterliggende doel van kostenbeheersing. Nu appellante in strijd met de Beleidsregels heeft nagelaten voorafgaand aan haar verblijf in Griekenland een aanvraag in te dienen voor vergoeding van de tolkkosten in Griekenland, heeft het Uwv de aanvraag overeenkomstig zijn Beleidsregels afgewezen. Het door appellante gedane beroep op toepassing van het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel is door de rechtbank verworpen. Ten slotte heeft de rechtbank in hetgeen door appellante omtrent haar financiële positie en overigens is aangevoerd geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gezien op grond waarvan het Uwv in dit geval van zijn Beleidsregels had moeten afwijken.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep haar in beroep aangevoerde gronden staande gehouden en nader toegelicht.
3.2. Het Uwv heeft in verweer verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Gelet op de aangevoerde gronden is het hoger beroep van appellante beperkt tot de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
4.2. Voor de toepasselijke regelgeving wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.3.1. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het Uwv ter zake bevoegd is beleidsregels vast te stellen. De Beleidsregels zijn op de voorgeschreven wijze, zoals bedoeld in artikel 3:42 van de Awb, bekendgemaakt door plaatsing in de Staatscourant. De artikelsgewijze toelichting maakt onderdeel uit van de Beleidsregels. De rechtbank heeft verder met juistheid geoordeeld dat de Beleidsregels onjuist noch onredelijk zijn te achten. Door een voorafgaande aanvraag als voorwaarde te stellen bij vergoedingen in het buitenland, kunnen de kosten immers worden beheerst. Anders dan appellante heeft betoogd, is de voorwaarde van een voorafgaande aanvraag geen weigeringsgrond, maar een voorwaarde voor een goede uitvoering van de aan het Uwv gegeven taak. Anders dan appellante verder heeft aangevoerd is er met betrekking tot de voorwaarde van een voorafgaande toestemming geen verschil tussen hetgeen daarover is geregeld in de Beleidsregels en de bij de brief van het Uwv van 25 april 2012 gevoegde stukken uit het Handboek van het Uwv. De Raad gaat voorbij aan het door appellante ter zitting overgelegde internetbericht inzake gemaakte afspraken met het ministerie van OCW over vergoeding van tolkuren, nu dat bericht geen afspraken bevat over de voorwaarde van een voorafgaande aanvraag noch over de gevolgen van het niet voldoen aan die voorwaarde. Voorts is de status van dit bericht, dat afkomstig is van de internetsite van Tolknet, niet duidelijk. Voor zover appellante voor de late aanvraag een beroep doet op onbekendheid met het bestaan van de Beleidsregels, wijst de Raad erop dat volgens vaste rechtspraak onbekendheid met wet- en regelgeving geen verontschuldiging vormt voor het doen van een late aanvraag.
4.3.2. Ook met betrekking tot het in hoger beroep herhaalde betoog van appellante dat het Uwv de tolkkosten van de werkweek in Frankrijk in mei 2009 zonder voorafgaande aanvraag heeft vergoed, zodat toepassing van het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel ertoe zou moeten leiden dat de tolkuren in Griekenland alsnog worden vergoed, verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft hij geheel de overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd.
4.3.3. Ten slotte zijn in hetgeen appellante in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd, geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb aan te wijzen om ten gunste van appellante van de Beleidsregels af te wijken.
4.4. Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak voor zover aangevochten moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D. Heeremans
GdJ