ECLI:NL:CRVB:2012:BX9046
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.J.T. van den Corput
- A.I. van der Kris
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de WAO-uitkering van appellant per 1 april 2006. Appellant, die eerder als hovenier werkte, had zich in 2001 ziek gemeld na een auto-ongeluk en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Ziektewet. Na een beoordeling in 2002 werd hem een WAO-uitkering geweigerd, omdat zijn arbeidsongeschiktheid op dat moment onder de 15% werd vastgesteld. In 2005 meldde appellant zich opnieuw arbeidsongeschikt en vroeg hij om een WAO-uitkering op basis van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het Uwv kende hem een uitkering toe, maar trok deze later weer in, omdat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld.
De rechtbank had eerder de deskundige W.H.J. Mutsaers ingeschakeld, die in zijn rapportages concludeerde dat er geen toegenomen beperkingen waren. Appellant was het hier niet mee eens en voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte de conclusies van Mutsaers had gevolgd. Hij stelde dat zijn sociale leven ernstig verstoord was en dat er wel degelijk sprake was van onvermogen om arbeid te verrichten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de beperkingen van appellant waren toegenomen ten opzichte van de situatie in 2002. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de WAO-uitkering had ingetrokken, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 43a van de WAO. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen gronden waren voor een proceskostenveroordeling.