ECLI:NL:CRVB:2012:BX8347

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1218 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na zwangerschap en bevalling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een ziekengelduitkering aan appellante, die als winkelmedewerkster werkzaam was. Appellante was op 17 juni 2010 uitgevallen met bekkenklachten tijdens haar zwangerschap. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had eerder besloten dat appellante geen recht had op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) vanaf die datum. Dit besluit was gebaseerd op een rapport van de bezwaarverzekeringsarts, die concludeerde dat de bekkenklachten niet het gevolg waren van de zwangerschap, gezien de zwangerschapsduur van 10 tot 11 weken op het moment van ziekmelding.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 15 augustus 2012 waren partijen niet verschenen. Appellante herhaalde in hoger beroep haar standpunt dat haar klachten samenhingen met de zwangerschap, maar kon dit niet onderbouwen met medische gegevens. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en dat de conclusies van de rechtbank juist waren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat er geen reden was om de beslissing van het Uwv in twijfel te trekken.

De Raad concludeerde dat appellante niet in haar recht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 september 2012.

Uitspraak

11/1218 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 20 januari 2011, 10/742 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 26 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft I.T. Martens, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 15 augustus 2012, waar partijen niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als winkelmedewerkster voor 32 uur per week. Op 17 juni 2010 is appellante uitgevallen met bekkenklachten. Zij was toen zwanger.
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 16 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 22 juli 2010 gehandhaafd, waarbij is bepaald dat appellante per 17 juni 2010 geen recht heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Aan dit besluit ligt ten grondslag een rapportage van 10 augustus 2010 van bezwaarverzekeringsarts L. Greveling. Daarin stelt zij dat appellante voorafgaand aan de zwangerschap bekend was met hypermobiliteit. Gelet op de zwangerschapsduur van 10 tot 11 weken op de datum van de ziekmelding zijn de bekkenklachten niet het gevolg van de zwangerschap. Bij een dergelijke zwangerschapsduur speelt het hormoon relaxine nog geen rol en is ook van gewichtstoename nog geen sprake.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de toelichting van de gemachtigde van het Uwv ter zitting dat de medische situatie van appellante ten tijde van een latere toekenning van ziekengeld per 30 augustus 2010 niet vergelijkbaar is met haar situatie op 17 juni 2010.
3. In hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat haar klachten ten tijde van belang samenhingen met haar zwangerschap. Dit blijkt te meer uit de omstandigheid dat het Uwv per 30 augustus 2010 in verband met zwangerschapsklachten een ZW-uitkering aan appellante heeft verstrekt. Appellante voert aan dat het Uwv in het kader van de beroepsprocedure de stukken had moeten overleggen welke ten grondslag hebben gelegen aan de beslissing om appellante per 30 augustus 2010 een ZW-uitkering toe te kennen.
4.1. Op grond van artikel 29a, eerste lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde voorafgaand aan de dag waarop zij recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid als gevolg van zwangerschap.
4.2. Uit hetgeen appellante heeft aangevoerd blijkt niet van schending van de goede procesorde in de fase van het beroep. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de gemachtigde van het Uwv mondeling heeft gereageerd op de beroepsgrond van appellante. Appellante en haar gemachtigde zijn daar zoals schriftelijk aangekondigd niet verschenen. Door niet naar de zitting te komen heeft appellante het risico genomen niet te kunnen reageren op hetgeen het Uwv ter zitting naar voren gebracht.
4.3. Het oordeel van de rechtbank is juist en de aan dat oordeel in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hebben een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de gezondheidstoestand van appellante ten tijde in geding en op verantwoorde wijze geconcludeerd dat appellante met ingang van 17 juni 2010 niet arbeidsongeschikt is als gevolg van zwangerschap of bevalling.
4.4. Appellante heeft haar in hoger beroep herhaalde standpunt, dat haar klachten op 17 juni 2010 rechtstreeks het gevolg waren van haar zwangerschap, niet met medische gegevens onderbouwd. Ook de omstandigheid dat aan appellante per 30 augustus 2010 ziekengeld is toegekend in verband met arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap, is geen grond om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken. De in hoger beroep overgelegde rapportage van de verzekeringsarts van 8 oktober 2010 bevestigt de juistheid van hetgeen ter zitting van de rechtbank door het Uwv naar voren is gebracht, namelijk dat de medische situatie van appellante per 30 augustus 2010 niet vergelijkbaar is met haar situatie op 17 juni 2010.
4.5. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) J.R. Baas
TM