ECLI:NL:CRVB:2012:BX7981

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-2929 AWBZ-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van verzoek om voorlopige voorziening wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft verzoekster, S.T. te L., een verzoek om herziening ingediend van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Dit verzoek was gekoppeld aan een verzoek om voorlopige voorziening. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat verzoekster niet heeft voldaan aan de verplichting om griffierecht te betalen binnen de gestelde termijn. Volgens de Beroepswet is het griffierecht verschuldigd en dient dit binnen twee weken na dagtekening van de aanmaning te worden voldaan. Verzoekster ontkende echter opnieuw griffierecht te moeten betalen, omdat zij in een eerdere procedure al griffierecht had betaald.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de wet geen mogelijkheid biedt voor vrijstelling van het griffierecht en dat verzoekster in de gelegenheid is gesteld om het verschuldigde bedrag te voldoen. Ondanks herhaalde aanmaningen heeft verzoekster nagelaten het griffierecht tijdig te betalen. Hierdoor kon de Raad niet anders concluderen dan dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in aanwezigheid van griffier J.A. Achterberg, en is openbaar uitgesproken op 19 september 2012.

Uitspraak

12/2929 AWBZ-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[S.T. te L.], Zwitserland (verzoekster)
Zorgkantoor Noordoost Brabant (het Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 19 september 2012
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft [H.T.] om herziening verzocht van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 april 2012, 11/4078.
Daarbij is namens verzoekster een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met de artikelen 8:88, tweede lid, en 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien een verzoek is gedaan om herziening van een uitspraak van de Raad, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In het eerste lid van artikel 23 van de Beroepswet is bepaald dat door de griffier een griffierecht wordt geheven. Artikel 22, vierde lid, van de Beroepswet is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden twee weken bedraagt.
Bij brief van 8 juni 2012 is verzoekster erop gewezen dat een griffierecht van € 115,- is verschuldigd en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen veertien dagen na dagtekening van die brief dient te zijn voldaan.
Bij aangetekende brief van 26 juni 2012 is verzoekster nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week na dagtekening diende te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel per kas diende te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat verzoekster er rekening mee moet houden dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet inhoudelijk zal worden behandeld, als het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is voldaan.
Verzoekster heeft hierop gesteld dat zij niet bereid is weer griffierecht te betalen, omdat in de voorgaande procedure al griffierecht is geheven.
Bij brief van 6 juli 2012 heeft de Raad meegedeeld dat de Beroepswet niet voorziet in de mogelijkheid tot vrijstelling van betaling van het griffierecht en is verzoekster nogmaals in de gelegenheid gesteld het verschuldigde griffierecht binnen twee weken te voldoen.
De Raad stelt vast dat het griffierecht niet binnen de termijn is betaald.
Namens verzoekster is bij brief van 10 juli 2012 herhaald dat zij van mening is dat niet opnieuw griffierecht verschuldigd is.
Nu op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoekster niet in verzuim is geweest, moet het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van J.A. Achterberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) J.A. Achterberg