ECLI:NL:CRVB:2012:BX7455

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3209 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Werkloosheidsuitkering en Dagloonberekening in Hoger Beroep

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. L.M. Seriese, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om haar een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toe te kennen op basis van een dagloon van € 165,82. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 september 2012 uitspraak gedaan. De zaak betreft de berekening van het dagloon en de vraag of het Uwv de juiste methodiek heeft gehanteerd bij de vaststelling van dit dagloon. Appellante betoogde dat de berekening onjuist was, omdat deze niet het volledige loon uit haar laatste dienstbetrekking in aanmerking nam, maar slechts een gedeelte daarvan, en dat eerdere uitkeringen op basis van de Ziektewet en WW wel naar het maximum dagloon waren berekend.

De Raad overwoog dat de berekening van het dagloon in overeenstemming was met de relevante wet- en regelgeving, waaronder de artikelen 44 en 45 van de WW en artikel 9 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen. De Raad bevestigde dat niet het volledige loon uit de laatste dienstbetrekking meetelt, maar alleen het gedeelte dat betrekking heeft op de voorlaatste dienstbetrekking. De omstandigheid dat het Uwv om uitvoeringstechnische redenen enige tijd niet in staat was om artikel 9 correct toe te passen, doet hieraan niet af. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante geen doel trof en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Uwv om de regels correct toe te passen en dat appellanten zich moeten houden aan de geldende wetgeving en beleid, ook als er eerdere uitkeringen zijn die anders zijn berekend. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/3209 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 april 2011, 10/5218 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 september 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.M. Seriese hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door
mr. Seriese. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Rebel.
OVERWEGINGEN
1.1 Bij besluit van 17 september 2010 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit aan appellante met ingang van 10 mei 2010 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toe te kennen op basis van een dagloon van € 165,82.
2. Appellante heeft zich in beroep tegen de hoogte van het dagloon gekeerd.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het Uwv het dagloon heeft vastgesteld overeenkomstig de artikelen 44 en 45 van de WW en artikel 9 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit).
4.1. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat een dagloonberekening die leidt tot de vaststelling van een lager dagloon dan het maximum dagloon gelet op haar verdiensten niet juist kan zijn. Naar de stelling van appellante hanteert het Uwv ten onrechte een berekeningsmethode waarbij twee keer rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat zij in de referteperiode voor een kleiner aantal uren bij een andere werkgever is gaan werken.
Appellante heeft tevens naar voren gebracht dat ook uit de omstandigheid dat een eerdere uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en een latere uitkering op grond van de WW wel naar het maximum dagloon zijn berekend, volgt dat de berekening van het in geding zijnde dagloon onjuist is.
4.2. Appellante heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het Uwv ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan zijn beleid inhoudende dat artikel 9 van het Besluit buiten toepassing blijft bij een verschil van vijf uur of minder tussen de laatste en voorlaatste dienstbetrekking voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag.
4.3. In verweer heeft het Uwv zich achter de uitspraak van de rechtbank gesteld.Het Uwv heeft voorts naar voren gebracht dat het door appellante bedoelde beleid per 1 december 2009 is ingetrokken. Per die datum was het na een systeemwijziging mogelijk geautomatiseerd de in artikel 9 van het Besluit voorgeschreven berekening te maken, ook in die situaties dat sprake was van een gering urenverschil tussen de laatste en voorlaatste dienstbetrekking bedoeld in 4.2.
5.1. De beroepsgrond van appellante vermeld in 4.1 treft geen doel. De Raad heeft in zijn uitspraak van 5 december 2011, LJN BU8255, rechtsoverweging 5.4, uiteengezet op welke wijze artikel 9 van het Besluit dient te worden begrepen en op welke wijze het dagloon in een situatie die ook hier in geding is, dient plaats te vinden. Het oordeel van de rechtbank als weergegeven in 3 ligt in lijn met de uitspraak van de Raad en is juist.Het standpunt van appellante als weergegeven in 4.1 gaat er ten onrechte aan voorbij dat ingevolge artikel 9 van het Besluit niet het volledige loon dat appellante in de laatste dienstbetrekking voor het intreden van de werkloosheid verdiende bij de vaststelling van het dagloon meetelt, doch slechts het gedeelte van het loon verkregen uit de laatste dienstbetrekking voor zover die dienstbetrekking in de plaats is gekomen van de voorlaatste dienstbetrekking bedoeld in 4.2.Dat de eerdere uitkering op grond van de ZW en de latere uitkering op grond van de WW naar het maximum dagloon zijn berekend doet aan het vorenstaande niet af. Dit reeds omdat de referteperioden niet gelijk zijn aan de referteperiode in dit geval.
5.2. De beroepsgrond vermeld in 4.2 treft evenmin doel. Dit beleid is door het Uwv met ingang van 1 december 2009 ingetrokken en vigeerde ten tijde van het besluit van 17 september 2010 daarom niet meer. Appellante heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat het beleid niet per 1 december 2009 is ingetrokken. Voorbeelden van toepassing van dit beleid na de datum van intrekking heeft appellante niet gegeven. De stelling van appellante dat intrekking van dit beleid slechts mogelijk is na bekendmaking vindt geen steun in het recht. Het beleid was niet neergelegd in beleidsregels als bedoeld in Titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.3. Het door appellante gedane beroep op het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel treft geen doel. De intrekking van het beleid heeft tot gevolg dat het Uwv op juiste en volledige wijze uitvoering geeft aan artikel 9 van het Besluit. Juist daarop dient appellante te vertrouwen. De omstandigheid dat het Uwv om uitvoeringstechnische redenen enige tijd niet in staat is geweest artikel 9 van het Besluit op juiste wijze uit te voeren betekent niet dat het Uwv de rechtsplicht heeft ook in haar geval geen toepassing van artikel 9 van het Besluit te geven.
6.1. Uit hetgeen is overwogen in 5.1 tot en met 5.3 volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2012.
(getekend) T. Hoogenboom.
(getekend) M.R. Schuurman