ECLI:NL:CRVB:2012:BX6672

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/6843 WWB + 10/6844 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van onvoldoende inzicht in levensonderhoud

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2012, gaat het om de afwijzing van een bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Appellanten, die bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) hadden aangevraagd, kregen te maken met een afwijzing omdat zij onvoldoende inzicht hadden verschaft in hun financiële situatie. De aanvraag was gedaan op 24 september 2009, maar het college stelde vast dat er in de periode van 28 mei 2009 tot 9 oktober 2009 negen kasstortingen op de bankrekening van appellant waren gedaan, met een totaalbedrag van € 11.460,--. Appellanten konden niet aantonen waar deze stortingen vandaan kwamen, wat leidde tot de conclusie dat zij de inlichtingenverplichting hadden geschonden.

De rechtbank had eerder het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep voerden appellanten aan dat zij wel degelijk in hun levensonderhoud hadden voorzien door middel van geldleningen, maar de Raad oordeelde dat de overgelegde verklaringen van geldlening niet voldoende bewijs boden. De bedragen in de verklaringen kwamen niet overeen met de stortingen op de bankrekening, en de herkomst van de kasstortingen bleef onduidelijk. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat niet kon worden vastgesteld of appellanten in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met E.J.M. Heijs als voorzitter, en E.J. Govaers en A.M. Overbeeke als leden, in aanwezigheid van griffier V.C. Hartkamp.

Uitspraak

10/6843 WWB, 10/6844 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 27 oktober 2010, 10/1344 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 5 september 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.A.J. Dappers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 13 juni 2012. Partijen zijn, het college met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten hebben op 24 september 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 14 oktober 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 februari 2010 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellanten om bijstand afgewezen. Hieraan heeft het college, voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat in de periode van 28 mei 2009 tot 9 oktober 2009 op de bankrekening van appellant negen kasstortingen met een totaalbedrag van € 11.460,-- hebben plaatsgevonden. Appellanten hebben niet met objectieve en verifieerbare gegevens duidelijkheid kunnen verschaffen over de herkomst van die stortingen en over de wijze waarop zij voorafgaand aan de aanvraag om bijstand in de kosten van levensonderhoud hebben kunnen voorzien. Gelet hierop hebben appellanten de inlichtingenverplichting geschonden, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Zij hebben in voldoende mate aangetoond dat zij, om in de kosten van hun levensonderhoud te voorzien, voorafgaand aan de bijstandsaanvraag hebben geleefd van geldleningen en dat zij die leningen moeten terugbetalen. Bovendien heeft het college bij besluit van 7 december 2010 de aanvraag van appellanten om bijstand van 9 november 2010 wel ingewilligd, terwijl zij in het kader van die aanvraag geen andere bescheiden hebben verstrekt dan in de onderhavige procedure.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellanten hebben ter onderbouwing van de stelling dat zij voorafgaand aan de onderhavige aanvraag geld hebben geleend, op 24 november 2009 drie ongedateerde schriftelijke verklaringen van [A.B.], [C.D.], en [E.F.] overgelegd, inhoudende dat zij appellant op 25 april 2009, 9 juni 2009 en 15 augustus 2009 bedragen van respectievelijk € 2.350,--, € 5.000,-- en € 5.000,-- hebben geleend. Met die verklaringen is niet aangetoond dat appellant daadwerkelijk de daarin vermelde bedragen heeft ontvangen voorafgaand aan de onderhavige bijstandsaanvraag. De in deze verklaringen van geldlening vermelde bedragen komen niet overeen met de stortingen op de bankrekening van appellant. De herkomst van deze kasstortingen is onduidelijk gebleven. De rechtbank heeft daarom op goede gronden geoordeeld dat, nu appellanten onvoldoende inzicht hebben verschaft in de wijze waarop zij hebben voorzien in de kosten van hun levensonderhoud, niet kan worden vastgesteld of zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden.
4.2. De omstandigheid dat het college in het kader van de aanvraag van 9 november 2010 alsnog bijstand heeft verstrekt, kan appellanten niet baten, reeds omdat bij die aanvraag een andere beoordelingsperiode voorlag.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en E.J. Govaers en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) V.C. Hartkamp