10/6373 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 28 oktober 2010, 10/783 (aangevallen uitspraak)
[Appellant] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
Datum uitspraak 4 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.B.M.A. Engelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2012. Voor appellante is verschenen mr. M.M.M. Erbel, opvolgend gemachtigde van mr. Engelen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Meurkens-Mannens.
OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellante en haar op 10 augustus 2009 overleden echtgenoot hebben op 18 februari 2009 een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), ter aanvulling van hun ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet.
1.2. Het college heeft de aanvraag bij besluit van 11 augustus 2009 afgewezen. De afwijzing is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 mei 2010 (bestreden besluit). Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellante in strijd met haar inlichtingenverplichting geen inzicht heeft gegeven in de wijze waarop zij de medio 2005 bij Dexia Life & Pensions (Dexia) afgekochte levensverzekering ter waarde van € 31.241,31 (afkoopsom) heeft besteed. De door appellante overgelegde brief van 20 april 2009 van administratiebureau [G.], waarin [G.] ([G.]) vermeldt dat van de afkoopsom een bedrag van € 30.200,-- is besteed aan het terugbetalen van leningen, personeelskosten, een waarborgsom en betalingen aan “Steuerberater” in Duitsland, heeft het college hiervoor niet voldoende geacht. Als gevolg hiervan kan volgens het college het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat appellante, ter onderbouwing van de besteding zoals vermeld in de onder 1.2 genoemde brief van 20 april 2009, op 8 oktober 2010 nadere stukken heeft ingediend, te weten een schrijven van 8 december 2009 van Steuerberatungsgesellschaft, een verklaring van 26 juli 2010 van [G.], een schrijven van Knappschaft Bahn See van 25 januari 2006 en van 13 juli 2010 en diverse kwitanties. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante hiermee, ook nadat de zoon van appellante ter zitting als getuige een verklaring heeft afgelegd, nog steeds onvoldoende duidelijkheid gegeven over de besteding van de in 2005 ontvangen afkoopsom.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft daarbij aangevoerd dat zij alle van belang zijnde gegevens heeft verstrekt en dat acht geslagen moet worden op de overgelegde verklaringen van onafhankelijke derden zoals [G.].
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak gewezen op de uitspraak van de Raad van 20 oktober 2009, LJN BK1117. In die uitspraak heeft de Raad, voor zover in dit geding van belang, geoordeeld dat de door appellante en haar toenmalige echtgenoot op 24 oktober 2007 ingediende aanvraag om bijstand terecht is afgewezen omdat zij niet hebben aangetoond dat zij ten tijde van deze aanvraag in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. Daarbij is overwogen dat met de, ook toen al, in geding gebrachte verklaring van [G.] van 20 april 2009 slechts in algemene bewoordingen en zonder overlegging van onderliggende stukken een overzicht is gegeven van de besteding van de in 2005 ontvangen afkoopsom.
4.2. Indien een eerdere aanvraag om periodieke bijstand is afgewezen en de belanghebbende een nieuwe aanvraag indient, gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat op dat latere tijdstip wel wordt voldaan aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen.
4.3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellante met de op 8 oktober 2010 overgelegde stukken, zoals vermeld onder 2, de besteding van de in 2005 ontvangen afkoopsom nu wel voldoende heeft onderbouwd, zodat ten tijde van de aanvraag van
18 februari 2009 het recht op bijstand kan worden vastgesteld.
4.4. De rechtbank heeft deze vraag terecht ontkennend beantwoord. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is uit de op 8 oktober 2010 overgelegde stukken, toegelicht ter zitting door de zoon van appellante, slechts op te maken dat de zoon en schoondochter van appellante diverse betalingen hebben verricht die verband houden met hun in Duitsland gevestigde bloemenhandel. Enig verband tussen deze betalingen en de door appellante in 2005 ontvangen afkoopsom is uit de overgelegde stukken niet af te leiden. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat de door de zoon van appellante als getuige ter zitting van de rechtbank afgelegde verklaring daarin geen verandering brengt. Nog steeds kunnen die betalingen niet worden herleid tot de afkoopsom. De verklaring van 26 juli 2010 van [G.] dat de overleden echtgenoot van appellante destijds een lening ten behoeve van zijn zoon is aangegaan tot een bedrag van € 12.000,-- die, na terugbetaling van dit bedrag door de zoon, weer is afgelost, is met geen enkel bewijsstuk ondersteund, zodat aan deze verklaring evenmin betekenis kan worden toegekend.
4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en H.C.P. Venema en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2012.
(getekend) E. Heemsbergen