10/5845 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 22 september 2010, 09/1249 (aangevallen uitspraak)
[A.] te [B.] (appellante)
het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (ISD BOL) (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak 4 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2012. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken, kantoorgenote van mr. Brauer. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M.M. Maayen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt sinds een aantal jaren bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 12 maart 2009 heeft het dagelijks bestuur appellante tot 31 december 2012 ontheffing verleend van de verplichting tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de WWB. Aan dit besluit ligt het medisch advies van WOSM van 7 november 2008 ten grondslag.
1.3. Appellante heeft op 24 juli 2009 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar tegen het besluit van 12 maart 2009.
1.4. Bij besluit van 27 juli 2009 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 12 maart 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard. Zij voert aan dat zij ernstig gehandicapt is en dat haar medische situatie niet meer zal verbeteren. Aan appellante dient daarom tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd, dat wil zeggen tot 18 september 2017, ontheffing van alle arbeidsverplichtingen te worden verleend. Verder stelt appellante dat het dagelijks bestuur de tijdsduur van de verleende ontheffing ten onrechte niet heeft gemotiveerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB - voor zover van belang - is de belanghebbende verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB - voor zover van belang - is de belanghebbende verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Het tweede lid van artikel 9 van de WWB biedt het college de mogelijkheid om in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2. De medische belemmeringen van appellante staan niet ter discussie. In geschil is de duur van de ontheffing.
4.3. Zoals de Raad al meermalen heeft overwogen (CRvB 12 oktober 2010, LJN BO0490) is bijstandsverlening erop gericht degenen die daartoe in staat zijn te stimuleren om betaald werk te vinden en dat voor degenen die dat nog niet kunnen, wordt gezocht naar mogelijkheden om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Mede gelet op de in artikel 18, eerste lid, van de WWB neergelegde opdracht aan het college tot afstemming van aan de bijstand verbonden verplichtingen zal bij heronderzoeken dan ook periodiek bezien moeten worden of, en zo ja in hoeverre, er aanleiding is om tot arbeidsinschakeling strekkende verplichtingen (opnieuw) aan de bijstand te verbinden of om voor een bepaalde periode verleende ontheffingen van deze verplichtingen voort te zetten, in te trekken of te wijzigen. Een besluit om deze verplichtingen voorgoed niet aan een belanghebbende op te leggen of om zonder tijdsbepaling ontheffing te verlenen van verplichtingen gericht op inschakeling in de arbeid, zou daarmee in strijd zijn. Hierin ligt besloten dat een ontheffing voor de tijdsduur van ruim acht jaar, zoals door appellante is beoogd, evenzeer haaks zou staan op de uitgangspunten en doelstelling van de WWB.
4.4. Het dagelijks bestuur heeft ter zitting toegelicht dat appellante op grond van haar medische belemmeringen is aangemerkt als een zogeheten pauzeklant in de categorie C2. Dat wil zeggen dat de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB niet van toepassing zijn en dat zij als lang inactief wordt aangemerkt. Het contact met deze categorie klanten dient echter niet geheel verloren te gaan. Via een herbeoordeling beziet het dagelijks bestuur of de ontheffing al dan niet moet worden gecontinueerd. Een onderzoek om de situatie van deze categorie klanten te herbeoordelen, vindt in het algemeen een keer per 24 maanden plaats.
4.5. De door het dagelijks bestuur gehanteerde gedragslijn wordt niet onredelijk geacht. Nu het dagelijks bestuur in voor appellante positieve zin van de gedragslijn is afgeweken en aan appellante een ontheffing heeft verleend met een tijdsduur van meer dan 24 maanden, valt niet in te zien dat appellante tekort is gedaan. Voorts zijn in het advies van WOSM noch in de door appellante overgelegde medische stukken aanknopingspunten te vinden op grond waarvan het dagelijks bestuur de einddatum in redelijkheid niet op 31 december 2012 heeft kunnen bepalen.
4.6. Uit 4.3 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en H.C.P. Venema en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2012.
(getekend) E. Heemsbergen