ECLI:NL:CRVB:2012:BX6466

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1100 WIA + 11/2191 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De zaak is gestart na een besluit op bezwaar van het Uwv van 11 september 2009, waarin werd vastgesteld dat appellante vanaf 10 juli 2009 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar het Uwv had een nieuw besluit genomen dat de eerdere beslissing handhaafde.

Appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. H. Beekelaar, heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen en dat er gebreken zijn in de motivering van het besluit. De Raad heeft de gronden van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom er geen beperking op het aspect 'vasthouden van de aandacht' nodig was. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, omdat appellante haar standpunten niet met nieuwe inzichten of medische bescheiden heeft onderbouwd.

De Raad heeft ook de argumenten van appellante over de functies productiemedewerker textiel en wikkelaar beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van veelvuldige blootstelling aan prikkelende stoffen en dat de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden. De Raad heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de beslissing van het Uwv bevestigd, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/1100 WIA, 11/2191 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 januari 2011, 09/4852 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 31 augustus 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Beekelaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, vergezeld van een in opdracht van de rechtbank gegeven nieuw besluit op bezwaar, gedateerd 15 februari 2011.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Beekelaar. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.P.A. Loogman.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit op bezwaar van 11 september 2009 heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit dat appellante vanaf 10 juli 2009 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 11 september 2009 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Voorts zijn beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht gegeven.
2.2. De rechtbank is, kort samengevat, tot het oordeel gekomen dat twee van de vijf door appellante tegen de medische grondslag van het besluit van 11 september 2009 aangevoerde gronden slagen. De rechtbank heeft niet kunnen beoordelen of er terecht geen beperking is aangenomen op het item concentreren (vasthouden van de aandacht). Voorts is de rechtbank van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts niet heeft gemotiveerd waarom de beperkingen op tillen tot 5 kg en frequent zware lasten hanteren tot maximaal 15 kg en de combinatie van de beperkingen frequent reiken en boven schouder actief zijn, niet met elkaar in strijd zijn, zoals door appellante gesteld.De arbeidskundige beroepsgronden zijn door de rechtbank niet besproken.
3.1. Appellante heeft het standpunt gehandhaafd dat zowel vanuit verzekeringsgeneeskundig als arbeidsdeskundig oogpunt onvoldoende rekening is gehouden met de bij haar aanwezige beperkingen.
3.2. Anders dan de rechtbank meent appellante dat ten aanzien van diverse aspecten binnen verschillende functies overleg tussen de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts was geïndiceerd om na te gaan of aan de hand van de voorkomende signaleringen de geduide functie(s) voor appellante nog wel geschikt waren. Door dat na te laten meent appellante dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, genomen en gemotiveerd.
3.3. Voorts meent appellante nog steeds dat ten onrechte geen urenbeperking is opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
4.1. De Raad overweegt ten aanzien van de aangevallen uitspraak het volgende.
4.2. De gronden van hoger beroep van appellante als vermeld onder 3.1 tot en met 3.3 vormen in essentie een herhaling van het in beroep ingenomen standpunt. Appellante heeft dit standpunt in hoger beroep niet met nieuwe inzichten of nieuwe medische bescheiden onderbouwd. De Raad kan zich geheel vinden in de wijze waarop de rechtbank het standpunt van appellante in de overwegingen 2.1 tot en met 2.3 van de aangevallen uitspraak heeft besproken en beoordeeld en heeft hieraan niets toe te voegen.
4.3. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
5.1. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op basis van rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van 2 februari 2011 en van de bezwaararbeidsdeskundige van 10 februari 2011 een nieuw besluit genomen op het bezwaar van appellante. Bij besluit van 15 februari 2011 is het bezwaar van appellante opnieuw ongegrond verklaard. Appellante komt onveranderd niet in aanmerking voor een WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
5.2. Met het nieuwe besluit op bezwaar van 15 februari 2011 is niet geheel tegemoet gekomen aan het beroep vanappellante tegen het oorspronkelijke besluit op bezwaar van 11 september 2009. Daarom zal de Raad het nieuwe besluit op bezwaar met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht in de procedure betrekken.
6.1. In de gronden aangevoerd tegen het besluit van 15 februari 2011 heeft appellante haar standpunt gehandhaafd dat er van de zijde van het Uwv sprake is van een gebrekkige motivering. Zo is het appellante nog steeds niet duidelijk waarom zij niet langer beperkt geacht wordt op het aspect vasthouden van de aandacht in de rubriek persoonlijk functioneren.
6.2. Appellante heeft voorts aangevoerd dat het Uwv niet heeft vermeld wat exact moet worden verstaan onder “geen veelvuldige blootstelling aan prikkelende stoffen”. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de arbeidsdeskundige zonder overleg met de verzekeringsarts niet tot de conclusie kon komen dat appellante binnen de functies productiemedewerker textiel (Sbc-code 272043) en wikkelaar (Sbc-code 267050) geen problemen ondervindt met synthetische vezels en wol respectievelijk soldeerdamp.
6.3. Appellante heeft voorts aangevoerd dat de functie wikkelaar voor haar niet passend is omdat er binnen deze functie een (te grote) overschrijding voorkomt ten aanzien van het beoordelingspunt “staan tijdens het werk”.
6.4. Appellante meent overigens dat binnen de functie van wikkelaar de door de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 10 februari 2011 weergegeven motivering ten aanzien van het aspect “tillen” niet toereikend is.
6.5. Appellante heeft ten slotte ter zitting nog aangevoerd dat bij de functie inpakker (Sbc-code 111190) een reductiefactor had moeten worden toegepast omdat de urenomvang in één van de drie arbeidsplaatsen kleiner is dan de maatmanomvang.
7.1. Met betrekking tot het besluit van 15 februari 2011 overweegt de Raad als volgt.
7.2. De grond vermeld in 6.1 (concentreren dan wel vasthouden van de aandacht) slaagt niet wegens gebrek aan onderbouwing. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 2 februari 2011 voldoende inzichtelijk gemaakt waarom een beperking op dit gezichtspunt niet nodig is geacht en heeft daarmee voldaan aan de in de aangevallen uitspraak gegeven opdracht. Het enkel stellen dat appellante wel degelijk beperkt is op dit aspect zonder te vermelden waarom het gestelde in de rapportage onjuist of onvolledig is, is onvoldoende voor twijfel aan de deugdelijkheid van zo’n rapportage.
7.3. Ter zake van de grond vermeld in 6.2 heeft het Uwv terecht verwezen naar de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 13 juli 2012 en naar de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige van 10 februari 2011. Uit deze reacties volgt dat in de functie productiemedewerker textiel geen sprake is van veelvuldige blootstelling aan prikkelende stoffen, zodat de belastbaarheid van appellante op punt 3.6.1 niet wordt overschreden. Appellantes stelling dat de strekking van de desbetreffende beperking niet duidelijk is en dat een beoordeling van een functie door een arbeidsdeskundige niet uitsluitend aan hem is voorbehouden is niet onderbouwd. Daarom legt die stelling geen gewicht in de schaal.
7.4. De gronden aangevoerd in 6.3 en 6.4 behoeven geen bespreking reeds omdat de functie wikkelaar als reservefunctie is gebruikt en niet aan de schatting ten grondslag ligt.
7.5. De grond van hoger beroep vermeld in 6.5 treft evenmin doel. Voor de bepaling van de urenomvang volstaat één fulltime functie binnen de Sbc-code. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 8 april 2010, LJN BQ0772.
7.6. Uit de overwegingen 7.2 tot en met 7.5 vloeit voort dat het beroep tegen het besluit van 15 februari 2011 ongegrond moet worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het nadere besluit van 15 februari 2011 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en M.C. Bruning en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2012.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) I.J. Penning