ECLI:NL:CRVB:2012:BX6443

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/3050 WAO + 11/7367 WAO-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering met betrekking tot psychische klachten

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 5 september 2012, wordt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam behandeld. Appellant, die sinds 2001 met long- en psychische klachten uitgevallen is, ontving een WAO-uitkering die laatstelijk was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Na een herbeoordeling in 2007 bleef deze indeling ongewijzigd, maar na een nieuw psychiatrisch onderzoek door deskundigen Becker en Miedema, dat op 12 april 2011 werd uitgevoerd, kwam het Uwv tot de conclusie dat appellant met ingang van 22 februari 2007 in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45% moest worden ingedeeld. Dit besluit werd echter niet zonder meer geaccepteerd door appellant, die aanvoerde dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking had aangenomen in verband met zijn psychische klachten.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv onvoldoende medische onderbouwing heeft geleverd voor zijn besluiten. De deskundigen gaven aan dat appellant als gevolg van zijn ernstige depressie een stoornis heeft in de energiehuishouding, wat impliceert dat hij mogelijk niet in staat is om 8 uren per dag, 40 uren per week te werken. De Raad heeft het Uwv opgedragen om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en een nieuwe beoordeling te maken van de belastbaarheid van appellant, waarbij rekening moet worden gehouden met de bevindingen van de deskundigen.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke medische onderbouwing bij besluiten over arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te reageren op de bevindingen van ingeschakelde deskundigen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het Uwv opgedragen om binnen zes weken het gebrek in het besluit te herstellen.

Uitspraak

09/3050 WAO, 11/7367 WAO-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 april 2009, 08/1895 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 5 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vetter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J. Koning.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft besloten een psychiatrisch onderzoek te doen verrichten. Het onderzoek is verricht door E. Miedema, psychiater in opleiding, onder verantwoordelijkheid van H.E. Becker, psychiater. Becker en Miedema hebben op 12 april 2011 een schriftelijk verslag van het onderzoek aan de Raad uitgebracht. Bij brief van 15 augustus 2011 hebben zij hierop, naar aanleiding van vragen van partijen, een aanvulling gegeven.
Het Uwv heeft op 17 november 2011 een nieuw besluit genomen. Namens appellant is een reactie op dit besluit ingezonden.
Op 13 juni 2012 heeft een tweede onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vetter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.P.A. Loogman.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft gewerkt als medewerker bij een rozenkwekerij. In 2001 is hij uitgevallen met longklachten en psychische klachten. In verband hiermee heeft hij een uitkering ontvangen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. In 2007 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. Op basis hiervan heeft het Uwv appellant bij besluit van 22 november 2007 met ingang van 22 februari 2007 onveranderd ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%. Bij besluit van 8 april 2008 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van
22 november 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
3.1. Na de eerste behandeling ter zitting heeft de Raad besloten een psychiatrisch onderzoek te doen verrichten.
3.2. Naar aanleiding van het door de deskundigen Becker en Miedema uitgebrachte verslag en hun aanvulling daarop heeft het Uwv bij besluit van 17 november 2011 het bezwaar alsnog gegrond verklaard en appellant met ingang van 22 februari 2007 ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%.
3.3. Op verzoek van de Raad heeft appellant, bij brief van 15 december 2011, een reactie gegeven op bestreden besluit 2. Appellant heeft – samengevat – aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen in verband met zijn psychische klachten. Appellant heeft ter onderbouwing van dit standpunt gewezen op de aanvulling die Becker en Miedema hebben gegeven op hun verslag, op het protocol depressieve stoornis en de standaard verminderde arbeidsduur. Voorts heeft appellant aangevoerd dat, gelet op zijn longklachten, de hem voorgehouden functie van oplegger/inpakker niet geschikt is.
3.4. Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd geen aanleiding te zien voor een urenbeperking. Ook het Uwv heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op de aanvulling die Becker en Miedema hebben gegeven op hun verslag. Voorts heeft het Uwv betoogd dat de aan bestreden besluit 2 ten grondslag gelegde functies, inclusief die van oplegger/inpakker, ondanks appellants longklachten geschikt zijn voor hem.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad ziet aanleiding om, onder toepassing van de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tevens een oordeel te geven over bestreden besluit 2, nu met dit besluit niet geheel tegemoetgekomen is aan de bezwaren van appellant.
4.2. Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak treft doel. De medische grondslag, en als gevolg daarvan ook de arbeidskundige, grondslag van bestreden besluit 1 wordt door het Uwv bij nader inzien onjuist geacht en niet langer gehandhaafd. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen dit besluit ongegrond heeft verklaard, in verband waarmee de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Tevens dient bestreden besluit 1 te worden vernietigd.
4.3. Wat betreft het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 overweegt de Raad het volgende.
4.4. Deskundige Becker en Miedema hebben in hun rapport van 12 april 2011 aangegeven dat bij appellant onder andere sprake is van een ernstige chronische, depressieve stoornis en een paniekstoornis. Zij achten appellant ook, anders dan door het Uwv is aangenomen, beperkt op de items handelingstempo en inzicht in eigen kunnen. Op de vragen, betreffende de door de bezwaarverzekeringsarts aangenomen belastbaarheid en het kunnen vervullen van de voorgehouden functies hebben zij geen antwoord gegeven. Op de vraag of hij als gevolg van zijn ernstige depressie een stoornis heeft in de energiehuishouding en, zo ja, of hij dan in staat geacht kan worden ten minste 8 uren per dag, 40 uren per week arbeid te verrichten, of dat hij minder belastbaar is op dit punt (bijvoorbeeld 4 uren per dag, maximaal 20 uren per week). Hebben zij als volgt gereageerd:
“Wij zijn van oordeel dat appellant als gevolg van de ernstige depressie een stoornis heeft in de energiehuishouding. Hoewel wij niet deskundig zijn om aan te geven of appellant in staat is om ten minste 8 uren per dag, 40 uren per week arbeid te verrichten, kan worden aangenomen dat appellant, gezien bovengenoemde, verminderd belastbaar is op dit punt.”
4.5. In vaste rechtspraak ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt dat uitgangspunt af te wijken is in dit geval niet gebleken. De Raad is van oordeel dat de onder 4.4 aangehaalde passage niet los gezien kan worden van het verslag van Becker en Miedema en van de rest van de aanvulling waarin deze passage is opgenomen. Gelet hierop alsmede gezien het standpunt van de psychiater D.P. Ravelli van 23 september 2011 en gelet ook op de vraag waarop deze passage het antwoord vormt kan de Raad niet anders concluderen dan dat Becker en Miedema vinden dat appellant niet in staat is 8 uren per dag, 40 uren per week te werken; zij achten appellant op dit punt verminderd belastbaar.
4.6. Uit hetgeen onder 4.4. en 4.5 is overwogen volgt dat ook bestreden besluit 2 een deugdelijke medische onderbouwing mist.
5. Om te kunnen komen tot een finale beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv opdracht te geven het gebrek in bestreden besluit 2 te herstellen. Het Uwv zal er daarbij van uit moeten gaan dat appellant niet in staat is 8 uren per dag, 40 uren per week te werken. Het Uwv zal door een (bezwaar)verzekeringsarts nader moeten laten uitwerken en motiveren hoeveel uren appellant wel kan werken. Vervolgens zal het Uwv door een (bezwaar)arbeidsdeskundige, zo nodig in overleg met een (bezwaar)verzekeringsarts, een beoordeling moeten laten maken van de geschiktheid van appellant voor de aan de schatting ten grondslag liggende functies en de mate van arbeidsongeschiktheid die daaruit voortvloeit.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in bestreden besluit 2 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J. Riphagen en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) L. van Eijndthoven
EV