ECLI:NL:CRVB:2012:BX6231

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6922 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van recht op WIA-uitkering en klachten over bejegening door Uwv-medewerkers

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard tegen het besluit van het Uwv van 9 juni 2010, waarin werd vastgesteld dat appellant per 8 december 2009 geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zich kon baseren op rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige, die de gezondheidstoestand van appellant zorgvuldig hadden beoordeeld.

Appellant stelde in hoger beroep dat zijn gezondheidstoestand niet op een zorgvuldige wijze was beoordeeld. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de verzekeringsartsen onderzoek hadden verricht en relevante medische informatie in hun beoordeling hadden betrokken. Een administratieve fout in de uitnodiging voor een gesprek, waarbij een onjuist bezoekadres werd genoemd, deed niets af aan de zorgvuldigheid van de inhoudelijke beoordeling, aangezien appellant alsnog was onderzocht.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de bezwaren van appellant, die voornamelijk betrekking hadden op de bejegening door Uwv-medewerkers, niet konden leiden tot een andere conclusie over de inhoudelijke beoordeling van zijn recht op uitkering. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/6922 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 november 2010, 10/2648 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 31 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2012. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 9 juni 2010, waarbij het Uwv - beslissend op bezwaar - heeft vastgesteld dat er voor appellant per 8 december 2009 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het Uwv zich bij het besluit van 9 juni 2010 heeft kunnen baseren op de omtrent appellant door de (bezwaar)verzekeringsarts en de (bezwaar)arbeidsdeskundige uitgebrachte rapportages.
1.2. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant per 8 december 2009.
1.3. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft onderbouwd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant geschikt zijn.
2. Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat het hem niet gaat om een andere of hogere uitkering. Hij is van mening dat hij geen zorgvuldige behandeling heeft gehad. Ter toelichting heeft appellant een groot aantal tot het dossier behorende stukken, voorzien van commentaar en vraagtekens, aan de Raad toegezonden.
3.1. De Raad volgt appellant niet in de stelling dat zijn gezondheidstoestand niet op een zorgvuldige wijze is beoordeeld door de verzekeringsartsen van het Uwv. De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat beide verzekeringsartsen onderzoek hebben verricht en de beschikbare medische informatie bij hun beoordeling hebben betrokken.
De omstandigheid dat de verzekeringsarts in haar uitnodiging van appellant voor een gesprek op 11 december 2009 om 10.00 uur een onjuist bezoekadres van het Uwv heeft genoemd [adres 1] in plaats van [adres 2]), doet niet af aan de zorgvuldigheid van de inhoudelijke beoordeling, nu deze onjuistheid er niet toe heeft geleid dat appellant niet is onderzocht.
3.2. Voor het overige bestaan de bezwaren van appellant uit klachten over de bejegening van Uwv-medewerkers zoals hij die heeft ervaren. Gelet op het wettelijk kader van de Wet WIA kan in dergelijke bejegeningsklachten geen aanleiding worden gevonden de inhoudelijke beoordeling voor onjuist te houden. De omstandigheid dat appellant naar hij ter zitting heeft gesteld geen gebruik wenst te maken van de klachtenprocedure ter zake van bejegening is niet van invloed op hetgeen hiervoor is overwogen.
3.3. Uit 3.1 en 3.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en M.C. Bruning en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2012.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) I.J. Penning
GdJ