ECLI:NL:CRVB:2012:BX6229

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-7358 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WIA-uitkering en beoordeling van medische grondslag en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. A. Boumanjal, had hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had de uitkering per 4 september 2009 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 35% zou zijn. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar het Uwv handhaafde zijn besluit in een nieuw besluit op bezwaar.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de beperkingen van appellant, die lijdt aan een paniekstoornis met agorafobie, niet zijn onderschat. De Raad oordeelde dat de geduide functies passend zijn en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv werd aangenomen, niet overtuigend geacht. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag was gebaseerd en dat de arbeidskundige grondslag in rechte kon standhouden.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/7358 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2011, 11/3618 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 31 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. A. Boumanjal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft appellant een brief van de behandelend psychiater ingebracht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Hierbij zijn een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig rapport overgelegd.
Bij brief van 6 februari 2012 heeft het Uwv een verzekeringsgeneeskundig rapport ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Boumanjal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 6 juli 2009 heeft het Uwv de uitkering die appellant op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontving met ingang van 4 september 2009 ingetrokken onder de overweging dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid op die datum minder dan 35% was.
1.2. Bij besluit van 29 maart 2010 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 6 juli 2009 gehandhaafd.
1.3. Met de uitspraak van 7 april 2011 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 29 maart 2010 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om met inachtneming van haar uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 29 maart 2010 onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. De Raad verwijst voor de motivering van dit oordeel van de rechtbank naar overweging 3.3 van voornoemde uitspraak.
1.4. Het Uwv heeft, ter uitvoering van de in 1.3 genoemde uitspraak van de rechtbank, de bezwaren van appellant bij besluit van 20 juni 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de bevindingen en de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts zoals neergelegd in het rapport van 8 juni 2011. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellant heeft nagelaten het betoog van het Uwv te weerleggen door zijn stellingen niet te onderbouwen met nadere medische gegevens. De rechtbank heeft daarom geen reden gezien om de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Ter zitting heeft appellant de omvang van het hoger beroep beperkt tot de volgende gronden.
3.2. Appellant lijdt aan een paniekstoornis met agorafobie. In de aangevallen uitspraak is overwogen dat appellant desondanks nog wel in staat is de noodzakelijke dingen te doen. Dit is niet juist. Uit nadere correspondentie blijkt dat de behandelend psychiater appellant hierin slechts gestimuleerd heeft, doch niet dat hij dit ook kan. De beperkingen die appellant als gevolg van agorafobie ondervindt zijn ernstiger dan waarvan het Uwv, blijkens de Functionele Mogelijkheden Lijst van 8 juni 2011, is uitgegaan. Met de gegevens van de behandelend psychiater stelt appellant twijfel te hebben gezaaid ten aanzien van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, zodat hij de Raad heeft verzocht om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
3.3. Appellant komt volgens het Uwv, vanwege de aanwezigheid van agorafobie, in aanmerking voor een vervoersvoorziening. Appellant bestrijdt dit. Om op een dergelijke voorziening aanspraak te kunnen maken, moet sprake zijn van een structurele functionele beperking. Appellant betwist dat daarvan sprake is. Het Uwv heeft daarnaast niet gemotiveerd dat daarvan sprake is. De geduide functies zijn dan ook niet passend, omdat – zo begrijpt de Raad – appellant zijn huis niet uit kan.
3.4. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank zich niet heeft uitgelaten over de functies, waardoor de aangevallen uitspraak een deugdelijke motivering ontbeert.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. De in hoger beroep overgelegde brief van de behandelend psychiater van 16 januari 2012 levert geen twijfel op aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank. In deze brief is weliswaar vermeld dat de psychiater de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts, te weten dat er voor appellant medisch gezien geen verdere beperkingen hoeven te worden aangenomen, niet kan delen, doch die opvatting van de psychiater steunt niet op een inhoudelijk medisch oordeel, maar op het feit dat hij geen goede kijk heeft op de concrete situatie van appellant. Uit de brief kan, evenals uit de overige voorhanden zijnde medische gegevens, niet worden afgeleid dat appellants beperkingen die voortvloeien uit de paniekstoornis met agorafobie zijn onderschat. De Raad verwijst voorts naar de verzekeringsgeneeskundige rapporten van 8 juni 2011, 31 augustus 2011, 18 januari 2012 en 1 februari 2012 en onderschrijft de daarin neergelegde conclusies.
4.2. Uit 4.1 volgt dat er geen aanleiding is een onafhankelijk deskundigenonderzoek te gelasten.
4.3. Ingevolge artikel 35, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 35, tweede lid, onder a, van de Wet WIA kan het Uwv – kort gezegd – aan een persoon met een structurele functionele beperking een vervoersvoorziening toekennen. De Raad heeft geen aanleiding de stelling van het Uwv te dien aanzien onjuist te achten. Van een situatie waarin op voorhand duidelijk is dat appellant niet voor een vervoersvoorziening in aanmerking komt is geen sprake. Appellant ondervindt reeds geruime tijd beperkingen als gevolg van een paniekstoornis met agorafobie.
4.4. Voor zover appellant heeft gesteld dat de rechtbank zich niet heeft uitgelaten over de passendheid van de functies wijst de Raad op de overweging in de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank heeft overwogen dat (ook) de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Hierin ligt een positief oordeel van de rechtbank over de passendheid van de functies. Uit het oordeel van de rechtbank volgt dat zij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, te weten productiemedewerker papier, karton, drukkerij (SBC-code 111174), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130) voor appellant geschikt acht. Dit is juist, omdat in de functies geen belasting voorkomt die de mogelijkheden van appellant te boven gaan. Gewezen wordt op de arbeidskundige rapporten van 3 juli 2009 en 15 juni 2011.
4.5. Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en M.C. Bruning en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2012.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) I.J. Penning
KR