ECLI:NL:CRVB:2012:BX6056
Centrale Raad van Beroep
Weigering toekenning WAO-uitkering na intrekking en beoordeling medische toestand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uwv om aan appellante een WAO-uitkering toe te kennen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard tegen het besluit van het Uwv van 1 februari 2010, waarin het Uwv zijn besluit handhaafde om geen uitkering toe te kennen. De rechtbank oordeelde dat de toegenomen beperkingen van appellante voortvloeien uit een andere ziekteoorzaak dan waarvoor zij eerder een WAO-uitkering ontving. Appellante stelde dat haar met ingang van 1 maart 2003 een WAO-uitkering toekwam, omdat haar medische toestand binnen vijf jaar na de intrekking van de uitkering was verslechterd.
Tijdens de zitting op 13 juli 2012 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.G.H. van de Wetering, haar standpunt toegelicht. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.F. Bär. De Raad heeft overwogen dat de rechtbank terecht geen reden heeft gezien om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts te betwisten, die stelde dat er rond maart 2003 geen sprake was van een toename van de rugklachten van appellante. Appellante heeft geen medische stukken ingediend die deze conclusie konden onderbouwen.
De Raad heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van dezelfde oorzaak. De uitspraak van de rechtbank is dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 24 augustus 2012.