09/5452 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2009, 08/484 (aangevallen uitspraak)
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 24 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.N. Foppen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2010. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. G.B.A. Bol. Het Uwv was vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer.
De Raad heeft na de behandeling ter zitting vastgesteld dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee hij het onderzoek heeft heropend. De Raad heeft G.J. van Norel, orthopedisch chirurg, benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek.
De deskundige heeft een rapport, gedateerd 22 november 2011, uitgebracht aan de Raad. Partijen hebben schriftelijk gereageerd op het deskundigenrapport. De deskundige heeft bij brief van 7 maart 2012 aangegeven dat de reacties van partijen hem geen aanleiding geven zijn standpunt te wijzigen dan wel aan te vullen.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 13 juli 2012. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. Bij beslissing op bezwaar van 8 januari 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 9 mei 2007 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op die datum minder dan 35% bedraagt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en beslissingen genomen omtrent vergoeding van griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag, maar niet op een juiste arbeidskundige grondslag berust, dit laatste omdat het Uwv hangende de beroepsprocedure het maatmanloon heeft verhoogd. Omdat de verhoging van het maatmanloon niet van invloed is op de mate van arbeidsongeschiktheid, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar lichamelijke klachten en beperkingen zijn miskend, dat zij met medische informatie heeft onderbouwd dat in haar situatie een urenbeperking dient te worden toegekend, dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies haar belastbaarheid overschrijdt en dat die functies dus niet geschikt zijn.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. In het hoger beroep, dat uitsluitend is gericht tegen het door de rechtbank in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit, heeft appellante in essentie herhaald hetgeen zij reeds eerder in beroep naar voren heeft gebracht. Zij stelt zich primair op het standpunt dat zij niet meer dan 25 uur per week kan werken, terwijl het Uwv ervan uit gaat dat zij gemiddeld tenminste 8 uur per dag en 40 uur per week kan werken.
4.3. Zoals vermeld in rubriek I heeft de Raad aanleiding gevonden om appellante te doen onderzoeken door een onafhankelijke deskundige. Orthopedisch chirurg Van Norel heeft zich kunnen verenigen met de functionele mogelijkheden van appellante zoals deze zijn vastgesteld door de bezwaarverzekeringsarts in de Functionele MogelijkhedenLijst (FML) van 5 december 2007. Met betrekking tot punt 5.5 (geknield of gehurkt actief zijn) heeft hij aangegeven dat even knielen of hurken mogelijk moet zijn, maar dat 5 minuten achtereen te lang is voor appellante.
4.4. Naar vaste rechtspraak wordt het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel gevolgd. Er bestaat geen aanleiding in het onderhavige geval op grond van bijzondere omstandigheden van dit beginsel af te wijken. Dit betekent dat de deskundige wordt gevolgd in zijn oordeel dat de verzekeringsartsen de medische beperkingen van appellante, behoudens de aspecten 4.22 (knielen of hurken) en 5.5 (geknield of gehurkt actief zijn), op een juiste wijze hebben vastgelegd in de FML van 5 december 2007. Voor een urenbeperking zoals door appellante bepleit, bestaan geen medische aanknopingspunten. Voor zover in de voor appellante geschikt geachte functies geknield of gehurkt actief zijn voorkomt, is dit niet meer dan incidenteel het geval. Volgens de bevindingen van de deskundige moet appellante daartoe ook op de datum in geding in staat worden geacht.
4.5. Er bestaan geen aanknopingspunten dat de belasting die is verbonden aan de functies die bij de schatting in aanmerking zijn genomen de voor appellante vastgestelde belastbaarheid overschrijdt. In het bijzonder komt in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies knielen of hurken slechts incidenteel voor.
4.6. De grond dat appellante niet voldoet aan de in de functie medewerker personeelszaken, loonadministratie (Sbc-code 515090) gestelde opleidingseis treft geen doel, reeds omdat deze functie niet aan de schatting ten grondslag ligt.
4.7. Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6.1. Appellante heeft gewezen op de lange duur van de procedure en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voor de wijze van beoordeling van dit verzoek verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 26 januari 2009 (LJN BH1009).
6.2. Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van appellante op 8 augustus 2007 tot de datum van deze uitspraak op 24 augustus 2012 zijn vijf jaar en ruim twee weken verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door het Uwv vijf maanden in beslag genomen, heeft de behandeling van het beroep bij de rechtbank vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 8 februari 2008 tot de uitspraak op 25 augustus 2009 een jaar en ruim 6 maanden geduurd en heeft de behandeling van het hoger beroep door de Raad vanaf de ontvangst van het hoger beroepschrift op 2 oktober 2009 tot deze uitspraak op 24 augustus 2012 twee jaar en ruim 10 maanden geduurd. Aan deze vaststelling kan het vermoeden worden ontleend dat de redelijke termijn is geschonden door de rechtbank en de Raad.
6.3. De Raad verbindt hieraan de gevolgtrekking dat in deze procedure, met verdragsconforme toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), moet worden beslist omtrent het verzoek van appellante om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase. Dit geeft aanleiding het onderzoek te heropenen. Met verdragsconforme toepassing van artikel 8:26 van de Awb merkt de Raad daarbij de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure.
De Centrale Raad van Beroep
-bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
-bepaalt dat het onderzoek onder nummer 12/4566 BESLU wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent de gevraagde schadevergoeding in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, en merkt de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Brand en R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2012.
(getekend) M.R. Schuurman