10/5369 WAO, 10/5370 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraken van de Raad van 25 augustus 2010, 09/546 WAO en 09/4387 WAO
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 22 augustus 2012.
Namens verzoeker heeft zijn gemachtigde J.A.M. Bakx bij brief van 27 september 2010 verzocht om herziening van de uitspraken van de Raad van 25 augustus 2010, 09/546 WAO en 09/4387 WAO.
Het Uwv heeft hierop een zienswijze ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de Raad op 11 juli 2012. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
1.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
1.2. Bij de uitspraak van 25 augustus 2010, 09/546 WAO, waarvan thans herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 december 2008, 07/4060, bevestigd. In dat geding was de Raad met de rechtbank van oordeel dat het Uwv op goede medische en arbeidskundige gronden de aan verzoeker toegekende uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 28 februari 2007 heeft ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedraagt.
1.3. Bij de uitspraak van 25 augustus 2010, 09/4387 WAO, waarvan thans herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 juni 2009, 08/4649, bevestigd. In dat geding was de Raad met de rechtbank van oordeel dat het Uwv op goede gronden heeft geoordeeld dat aan verzoeker, naar aanleiding van zijn verzoeken in de periode van 12 februari 2007 tot 30 augustus 2007, geen uitkering ingevolge de WAO wordt toegekend omdat van toegenomen beperkingen die voortkomen uit dezelfde ziekte-oorzaak ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten niet is gebleken en dat hij mitsdien onverminderd minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
2.1. Naar vaste rechtspraak van de Raad, zoals deze blijkt uit onder andere zijn uitspraak van 3 oktober 2003 (LJN AN7982), kan in het kader van het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening slechts worden beoordeeld of op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, herziening aangewezen is. Een door verzoeker gewenste hernieuwde discussie over de betrokken zaak en de juistheid van de betrokken uitspraken kan in dit kader niet worden gevoerd.
2.2. De Raad is van oordeel dat het verzoek om herziening dient te worden afgewezen, nu door verzoeker geen feiten of omstandigheden als bovenomschreven naar voren zijn gebracht. Met uitzondering van het verslag van huisarts P.C.J.A. Goderie van 20 september 2010 bevonden de door verzoeker, in het kader van het verzoek om herziening, overgelegde stukken zich reeds onder de stukken welke in het kader van de hoger beroepsprocedures in de zaken 09/546 WAO en 09/4387 WAO door de Raad zijn beoordeeld en meegewogen. Deze stukken zijn om die reden geen nieuwe feiten als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb.
2.3. Met betrekking tot het verslag van de huisarts oordeelt de Raad eveneens dat de inhoud van dit verslag geen nieuwe feiten als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb bevat. De huisarts geeft in het verslag een overzicht van het behandelplan dat verzoeker, mede op zijn advies, heeft doorlopen. Voorts stelt de huisarts zich op het standpunt dat verzoeker als gevolg van zijn klachten een fors verminderde mentale en fysieke belastbaarheid heeft. De Raad oordeelt ten aanzien van deze klachten dat die ten tijde van de beoordeling van eerder genoemde hoger beroepsprocedures eveneens reeds bekend waren.
2.4. In de door de Raad op 28 juni 2012 ontvangen uiteenzetting van de medische voorgeschiedenis van verzoeker en de daarbij overgelegde reeds bekende medische informatie, alsmede in de correspondentie over de zorgverzekering, ziet de Raad evenmin nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb.
2.5. Gelet op hetgeen onder 2.1 tot en met 2.4 is overwogen dient het verzoek om herziening van de uitspraken van de Raad van 25 augustus 2010, 09/546 WAO en 09/4387 WAO, dan ook te worden afgewezen.
3. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.J. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden