Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 augustus 2010, 09/3156 (aangevallen uitspraak)
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse (college)
Datum uitspraak: 14 augustus 2012
Namens appellante heeft mr. J. van den Ende, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Ende. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P. van der Pols.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 25 mei 2009 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van inrichting van haar woning.
1.2. Bij besluit van 18 juni 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 augustus 2009 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming is, samengevat, ten grondslag gelegd dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan zijn, die niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Volgens appellante is er wel sprake van bijzondere omstandigheden. Zij woonde sinds 1998 met haar twee kinderen in bij haar vader. Vanwege problemen met haar oudste zoon werd de situatie voor haar vader onhoudbaar waardoor hij haar van de één op de andere dag heeft verzocht de woning te verlaten. Door deze plotselinge, onvoorziene situatie, het feit dat zij op haar bijstand wordt gekort en daarnaast ook nog schulden heeft, heeft zij niet kunnen reserveren voor de kosten van woninginrichting voor de op 6 mei 2009 aan haar toegewezen woning aan [adres] te Spijkenisse. Daarnaast is sprake van geografische ongelijkheid omdat zij op grond van het beleid van de gemeente Den Helder daar wel voor bijzondere bijstand in aanmerking zou zijn gekomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. De kosten van woninginrichting worden gerekend tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.3. Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft gevraagd zich voordoen en dat die kosten noodzakelijk zijn. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, en met name de vraag of appellante de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor deze kosten of te betalen door middel van gespreide betaling achteraf.
4.4. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen. De beschikbare gegevens bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het inkomen van appellante te laag was om voor de hier aan de orde zijnde kosten van inrichting te kunnen reserveren of te betalen door middel van gespreide betaling achteraf. Immers appellante woonde sinds 1998 met haar twee kinderen bij haar alleenstaande vader in diens seniorenwoning en ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Dat appellante hierop, vanwege het ontbreken van woonkosten, geen toeslag ontving, maar naar zij stelt wel € 220,-- per maand aan haar vader diende te betalen, doet er niet aan af dat appellante kon beschikken over een inkomen op bijstandsniveau. De bijstand was afgestemd op haar omstandigheden omdat zij periodiek terugkerende kosten zoals huur en vaste lasten kon delen, hetgeen tot lagere bestaanskosten leidt. Dit laat echter onverlet dat in de aan haar verleende algemene bijstand ruimte voor reservering aanwezig wordt geacht. Daarnaast heeft appellante de woning aan de [adres] op 6 mei 2009 vanwege haar lange inschrijvingsduur verkregen, zodat zij al langere tijd wist dat zij ooit een woning zou moeten inrichten. De Raad volgt appellante dan ook niet in haar standpunt dat sprake was van plotselinge, onvoorziene, omstandigheden op grond waarvan sprake was van een acute noodsituatie. De stelling dat haar vader haar van de één op de andere dag meedeelde dat hij haar niet langer onderdak wenste te verschaffen vanwege problemen met de oudste zoon, doet geen afbreuk aan hetgeen hiervoor is overwogen over de voorzienbaarheid. Ter zitting van de Raad heeft appellante overigens nogmaals bevestigd dat zij tot augustus 2009 met haar kinderen bij haar vader is blijven wonen.
4.5. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld CRvB 20 december 2011, LJN BV0080) is het ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte of aflossingsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. Daarmee verband houdende kosten kunnen niet worden afgewenteld op de WWB. De door appellante gestelde omstandigheid dat zij al jarenlang afbetaalt op schulden is daarom niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid in de hiervoor bedoelde zin.
4.6. De beroepsgrond dat de gemeente Den Helder in een vergelijkbaar geval wel bijzondere bijstand toekent en dat het college heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. De WWB voorziet in gedecentraliseerde uitvoering. De mogelijkheid van verschillende uitvoering per gemeente is daarmee gegeven.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en H.D. Stout en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2012.