ECLI:NL:CRVB:2012:BX4565

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1245 WWB + 11/1254 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 11 januari 2011. Verzoeker had verzocht om herziening op grond van nieuwe feiten en omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vastgesteld dat verzoeker niet heeft aangetoond dat er feiten of omstandigheden zijn die vóór de eerdere uitspraak hebben plaatsgevonden, die bij hem niet bekend waren en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling dat fundamentele procedurevoorschriften zijn geschonden.

Het procesverloop begon met een verzoek van verzoeker om herziening van de uitspraak van de Raad, waarin de intrekking van zijn bijstandsverlening door het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen werd bevestigd. Verzoeker had eerder bij het college een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend, die was afgewezen omdat hij niet had aangetoond dat er relevante wijzigingen in zijn omstandigheden waren opgetreden. De rechtbank had de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 3 juli 2012 was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door twee ambtenaren. Verzoeker had in een brief aangegeven dat hij niet bij de eerdere zitting kon zijn en dat zijn advocaat ziek was. Hij stelde dat hij nog bewijs en getuigen had voor zijn zaak, maar dit werd door de Raad als onvoldoende onderbouwd beschouwd. De Raad heeft het verzoek om herziening afgewezen en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/1245 WWB-R, 11/1254 WWB-R
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Gerectificeerde uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 januari 2011, 08/6873 WWB, 08/6881 WWB
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (college)
Datum uitspraak 14 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft gevraagd om herziening van de door de Raad op 11 januari 2011, LJN BP0789, gegeven uitspraak.
Het college heeft hierop gereageerd.
Bij brief van 5 maart 2012 heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, zich als gemachtigde van verzoeker gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2012. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. De Witte. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A.D. de Grave en A.J. Groen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 30 maart 2007, gehandhaafd bij besluit van 20 november 2007, heeft het college de bijstand van verzoeker met ingang van 30 mei 2005 ingetrokken en de over de periode van 30 mei 2005 tot 1 maart 2007 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 23.200,82 van hem teruggevorderd. De besluitvorming berustte op de overweging dat verzoeker niet verbleef op de door hem opgegeven adressen in Heerenveen, maar het grootste deel van de week in ’s-Gravenhage was, zodat gelet op artikel 40, eerste lid, van de Wet werk en bijstand geen recht op bijstand bestond jegens het college.
1.2. Verzoeker heeft op 10 april 2007 bij het college een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend. Bij besluit van 1 mei 2007, gehandhaafd bij besluit van - eveneens - 20 november 2007, heeft het college deze aanvraag afgewezen op de grond dat verzoeker niet heeft aangetoond dat zich sinds de intrekking van de bijstand een relevante wijziging in zijn omstandigheden heeft voorgedaan, in die zin dat hij thans wel voldoet aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen.
1.3. Bij uitspraak van 3 november 2008, 08/28 en 08/29, heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van 20 november 2007 ongegrond verklaard.
1.4. Bij zijn uitspraak van 11 januari 2011 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2. Verzoeker heeft op 12 februari 2011 een brief geschreven met de volgende inhoud:
“Hierbij wil ik u vragen om mijn zaak te heropenen, omdat ik niet bij de zitting kon zijn. Ook mijn advocaat was er niet, omdat hij ziek was en niet voor vervanging kon zorgdragen. In de uitspraak valt niet terug te lezen waarom ondanks dat de advocaat niet kon komen en om uitstel heeft gevraagd toch een uitspraak is gedaan. Ik heb namelijk nog bewijs voor deze zaak en getuigen. Daarom wil ik u vragen de zaak te herzien.”
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2. Verzoeker heeft gesteld nog bewijs voor zijn zaak en getuigen te hebben, op grond waarvan hij om heropening (lees: herziening) van de uitspraak van de Raad van 11 januari 2011 heeft verzocht.
3.3. Hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht is door hem op geen enkele wijze nader toegelicht of onderbouwd. Van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb is niet gebleken. Het bijzondere rechtsmiddel van herziening is niet gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren, noch ook om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
4. Gelet op de overwegingen 3.1 tot en met 3.3 wordt het verzoek om herziening afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af;
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en H.D. Stout en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2012.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) V.C. Hartkamp
HD