10/6236 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 november 2010, 10/2797 (aangevallen uitspraak)
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Westervoort (college)
Datum uitspraak 14 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2012. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Ebbers en E.W.R. Wilting.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 19 mei 2008 heeft het college appellant meegedeeld dat hem de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB worden opgelegd. Het college heeft daarbij voorts meegedeeld dat appellant, rekening houdend met diens beperkingen, slechts voor twintig uur per week beschikbaar is voor werk en dat deze ontheffing wordt verleend tot mei 2010.
1.3. Op 9 juni 2009 heeft appellant in een gesprek met zijn consulent te kennen gegeven dat hij niet in staat is om twintig uur per week te werken omdat zijn klachten ten gevolge van psoriasis erger zijn geworden.
1.4. Op 21 juli 2009 heeft een arts van Hulpverlening Gelderland Midden (arts) een medisch advies uitgebracht. De arts heeft, rekening houdend met de huidklachten, de aandoening van het bewegingsapparaat en vermoeidheidsklachten als gevolg van medicatie, appellant in staat geacht om maximaal 32 uur per week te werken. De arts heeft een aantal beperkingen in de beperkingenlijst aangekruist en adviseert revisie van de conclusie binnen één jaar of wanneer de medische omstandigheden wijzigen.
1.5. Bij besluit van 28 oktober 2009 heeft het college appellant meegedeeld dat hem per
1 november 2009 de volgende verplichtingen worden opgelegd:
“a. u probeert algemeen geaccepteerd werk in dienstbetrekking te vinden;
b. u staat als werkzoekende ingeschreven bij het UWV Werkbedrijf;
c. u neemt algemeen geaccepteerd werk aan dat u wordt aangeboden;
d. u doet geen dingen die het vinden van werk moeilijker maken;
e. u werkt mee aan een onderzoek naar uw mogelijkheden voor deelname aan een scholing of opleiding die wij nodig vinden;
f. u bent beschikbaar voor voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, inclusief sociale activering.”
Het college heeft daarbij voorts meegedeeld dat uit het advies van de arts is gebleken dat appellant arbeidsgeschikt is voor 32 uur per week indien rekening wordt gehouden met zijn beperkingen.
1.6. Bij besluit van 15 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 28 oktober 2009 ongegrond verklaard en daarbij bepaald dat de bij besluit van 19 mei 2008 verleende ontheffing is vervallen en dat de bij besluit van 28 oktober 2009 verleende ontheffing geldt voor de duur van twee jaar, te rekenen vanaf 1 november 2009.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Het advies van de arts is onzorgvuldig tot stand gekomen. Er is onvoldoende rekening gehouden met zijn klachten, in het bijzonder met zijn gewrichtsklachten. De arts heeft onvoldoende gemotiveerd waarom laatstbedoelde klachten geen grote rol meer spelen. Het is onzorgvuldig dat zijn consulent aanvullende beperkingen heeft opgenomen op de beperkingenlijst en deze aangepaste beperkingenlijst nadien niet heeft voorgelegd aan de arts.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellant voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 1 juni 2010, LJN BM7208) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2. De termijn van de bij het bestreden besluit verleende gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen is op 1 november 2011 verstreken. Het college heeft aan appellant geen maatregel opgelegd in verband met het niet voldoen aan de op hem van toepassing zijnde arbeidsverplichtingen en is niet voornemens dat alsnog te doen. Verder is niet gesteld of gebleken dat appellant schade heeft geleden als gevolg van het na bezwaar gehandhaafde besluit van 28 oktober 2009.
4.3. Appellant heeft betoogd dat hij om de volgende, samengevat weergegeven, redenen nog een procesbelang heeft in de onder 4.1 geduide zin. De aangevallen uitspraak brengt met zich dat het onzorgvuldig handelen van het college wordt bekrachtigd. De formele erkenning van zijn fysieke problemen is van belang met het oog op het toekomstig handelen van de gemeente. Hij heeft ruim vóór november 2011 hoger beroep ingesteld.
4.4. Het college heeft ter zitting van de Raad erkend dat de besluitvorming niet zorgvuldig is verlopen omdat de door de consulent toegevoegde beperkingen ten onrechte niet ter nadere advisering zijn voorgelegd aan de arts. Ook heeft het college ter zitting erkend dat ten onrechte geen uitvoering is gegeven aan het advies van de arts tot revisie van de medische beoordeling na één jaar.
4.5. Dit heeft echter geen feitelijke betekenis voor eventuele toekomstige besluitvorming van het college. Van belang hierbij is dat, zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 17 mei 2011, LJN BQ6325), na afloop van een periode, waarover aan een bijstandsgerechtigde tijdelijk ontheffing is verleend van een of meer van de arbeidsverplichtingen, die verplichtingen - in volle omvang - van rechtswege herleven. Of en, zo ja, in hoeverre nu een - nieuwe - ontheffing van de arbeidsverplichtingen gerechtvaardigd is, is ter beoordeling van het college. In verband daarmee heeft de vertegenwoordiger van het college ter zitting van de Raad toegezegd dat op korte termijn een nieuw medisch onderzoek zal plaatsvinden naar de arbeidsmogelijkheden van appellant. De door het college erkende onzorgvuldigheid van de besluitvorming in deze zaak staat daar geheel los van. De enkele omstandigheid dat appellant al ruim vóór november 2011 hoger beroep heeft ingesteld, brengt niet met zich dat hij om die reden een actueel procesbelang heeft in de onder 4.1 bedoelde zin.
4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat appellant bij de beoordeling van het hoger beroep geen procesbelang heeft in de in 4.1 geduide zin. Dit betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en W.H. Bel en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2012.
(getekend) W.F. Claessens