ECLI:NL:CRVB:2012:BX4014

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5782 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medische onderbouwing van het bestreden besluit

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die met ingang van 30 mei 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) had ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 4 oktober 2007, na bezwaar, de WAO-uitkering van appellante met ingang van 6 september 2007 ingetrokken, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. De intrekking was gebaseerd op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 juni 2007, waarin beperkingen op psychisch, energetisch en locomotoor gebied waren vastgelegd.

Appellante heeft het besluit van het Uwv bestreden, maar de rechtbank Leeuwarden heeft in haar uitspraak van 30 september 2010 het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsarts, die was bevestigd door de bezwaarverzekeringsarts. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat er sprake is van toegenomen beperkingen.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld en kwam tot de conclusie dat de medische onderzoeken die ten grondslag lagen aan het bestreden besluit voldoende zorgvuldig waren uitgevoerd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsartsen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan op 8 augustus 2012.

Uitspraak

10/5782 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 30 september 2010, 10/496 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 8 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gloudi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.
OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellante is met ingang van 30 mei 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 4 oktober 2007 is, na bezwaar, de WAO-uitkering van appellante met ingang van 6 september 2007 ingetrokken, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Aan dat besluit ligt ten grondslag de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 juni 2007, waarin beperkingen zijn opgenomen op psychisch, energetisch en locomotoor gebied. Appellante heeft het besluit van 4 oktober 2007 tot in hoger beroep bij de Raad zonder resultaat bestreden.
1.2. Op 17 juli 2009 heeft appellante een aanvraag om WAO-uitkering op grond van artikel 43a van de WAO ingediend vanwege toegenomen klachten. Na onderzoek heeft de verzekeringsarts in haar rapport van 15 oktober 2009 geconcludeerd dat er objectief bezien geen reden is tot het aannemen van toegenomen beperkingen en het aanpassen van de FML van 11 juni 2007. Bij besluit van 29 oktober 2009 heeft het Uwv afwijzend beslist op de aanvraag van appellante.
1.3. Naar aanleiding van het door appellante gemaakte bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts op 10 februari 2010 uitvoerig rapport opgemaakt van zijn onderzoek. Daarbij heeft hij een overzicht gegeven van de door appellante gemelde, toegenomen klachten, deze besproken mede aan de hand van de beschikbare medische gegevens waaronder de van de behandelende artsen verkregen inlichtingen en geconcludeerd dat er geen reden is om aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts te twijfelen. Bij besluit van 25 februari 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 29 oktober 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsarts, zoals die is bevestigd door de bezwaarverzekeringsarts. Niet is gebleken dat appellante na 17 juli 2009 meer of zwaardere beperkingen heeft dan die welke zijn vastgelegd in de FML van (lees: 11) juni 2007.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden en haar standpunt gehandhaafd dat sprake is van toegenomen beperkingen.
3.2. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische onderbouwing van het bestreden besluit. De daaraan ten grondslag liggende medische onderzoeken zijn voldoende zorgvuldig geweest en er is evenmin reden te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsartsen.
4.2. Hetgeen in hoger beroep door appellante naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Dat appellante in aanmerking komt voor een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) heeft geen rechtstreekse betekenis voor de vraag of aanspraak op een WAO-uitkering bestaat. Dit betekent echter niet dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van toegenomen beperkingen in het kader van de WAO geen gebruik zou kunnen worden gemaakt van gegevens die in het kader van de WMO zijn verkregen. Indien zulke gegevens worden ingebracht zal het Uwv zich daar een oordeel over moeten vormen. In het onderhavige geval heeft het Uwv voldoende gemotiveerd waarom aan het advies van de CIZ-arts ten aanzien van lopen, staan en trappenlopen geen betekenis toekomt voor de WAO-beoordeling. In het rapport van 19 april 2010 heeft de bezwaarverzekeringsarts in de procedure bij de rechtbank naar voren gebracht dat de betreffende CIZ-arts geen eigen onderzoek heeft gedaan, maar zich heeft gebaseerd op anamnestische gegevens en op een tweetal brieven van haar behandelaars van de whiplash. In het bij verweer in hoger beroep gevoegde rapport van 2 december 2010 heeft de bezwaarverzekeringsarts gesteld dat er geen medische onderbouwing is gegeven voor de claim met betrekking tot de gestelde - extra - beperkingen.
4.3. Naar aanleiding van de door appellante bij brief van 12 juni 2012 ingezonden nadere medische gegevens heeft de gemachtigde van het Uwv ter zitting het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts verwoord, inhoudende dat uit die gegevens geen nieuwe medische feiten blijken en hem geen grond bieden voor andere inzichten. De Raad onderschrijft die conclusie. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante bevestigd dat het merendeel van deze gegevens zich reeds in het dossier bevindt en dat voor het overige inzicht is gegeven in de (frequentie van de) behandeling van de pijnklachten van appellante. Nu geen sprake is van toegenomen beperkingen, kan tot slot voorbij worden gegaan aan de door appellante aangevoerde gronden tegen de overweging van de rechtbank dat appellante niet verzekerd is voor de whiplashklachten.
4.4. Uit hetgeen onder 4.1, 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-bevestigt de aangevallen uitspraak;
-wijst af het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) E. Heemsbergen
RK