ECLI:NL:CRVB:2012:BX3766

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1162 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had zich op 6 juli 2004 ziek gemeld vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv concludeerde op basis van medisch onderzoek dat appellant met ingang van 4 juli 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dat hij geschikt was voor passende arbeid. Na een tweede ziekmelding op 1 augustus 2008, weigerde het Uwv op 22 februari 2010 de verdere uitkering van ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, waarbij de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts werden meegewogen.

In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat de psychische beperkingen onjuist waren vastgesteld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met het behandeladvies van psychiater drs. A.W.G.M. van Oss. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanknopingspunten waren voor een actueel psychisch toestandsbeeld. De Raad concludeerde dat appellant in staat was tot het verrichten van zijn arbeid, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen gronden waren voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan appellant.

Uitspraak

11/1162 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 januari 2011, 10/2134 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft L.G. van der Hulst, algemeen secretaris van de ACOM, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.M. Groenhart eveneens verbonden aan de ACOM. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft zich op 6 juli 2004 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ziek gemeld. Bij besluit van 18 september 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan omdat hij met ingang van 4 juli 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 9 juli 2007 ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat appellant met inachtneming van de voor hem gestelde beperkingen, die zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), geschikt werd geacht voor passende arbeid.
1.2. Per 1 augustus 2008 heeft appellant zich wederom ziek gemeld. Bij besluit van 18 februari 2010 heeft het Uwv per 22 februari 2010 (verdere) uitkering van ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd. Bij besluit van 27 mei 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 februari 2010, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts P.M.A. Lezaire van 20 mei 2010, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij betekenis toegekend aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat er ten onrechte niet is ingegaan op het behandeladvies van psychiater drs. A.W.G.M. van Oss. De psychische beperkingen zijn onjuist vastgesteld en appellant is meer beperkt dan door het Uwv is aangenomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder ”zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering op grond van de Wet WIA. Zoals de Raad reeds vaker heeft beslist gaat het daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
4.2. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen.
4.3. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hebben een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de gezondheidstoestand van appellant ten tijde in geding. Zij hebben op verantwoorde wijze geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn gevonden voor een actueel psychisch toestandsbeeld en appellant op basis van deze bevindingen met ingang van 22 februari 2010 in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
4.4. Bij de beoordeling heeft de bezwaarverzekeringsarts een expertiserapport van psychiater M.J. van Weers van 15 september 2009 meegewogen. Van Weers stelt dat de diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS) niet aan de orde is, maar dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis NAO met schizotypische, antisociale, narcistische en theatrale kenmerken. Dit komt overeen met de eigen onderzoeksbevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, die zelf geen aanwijzingen vond voor een PTSS. Op basis hiervan is de bezwaarverzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat de uit de persoonlijkheidsproblematiek voortvloeiende beperkingen afdoende zijn weergegeven in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren van de eerder opgestelde FML.
4.5. Het door appellant overgelegde behandeladvies van psychiater Van Oss van 2 februari 2009 leidt niet tot een andersluidend oordeel. In het advies wordt geconstateerd dat geen sprake is van een gewone PTSS. In DSM-IV-termen wordt op As I de diagnose complexe partiële PTSS gesteld. Van Oss wijst er slechts op dat de problematiek gerelateerd is aan de uitzending in 1979 van appellant als dienstplichtig militair naar Libanon, hetgeen destijds de draagkracht van appellant duidelijk te boven ging. Zij laat zich niet uit over het antwoord op de vraag of appellant hierdoor meer beperkt was ten aanzien van het verrichten van zijn arbeid, dan reeds door de artsen van het Uwv is aangenomen. Het is hierom, alsmede gezien het feit dat het advies dateert van ver voor de datum in geding, dat de bezwaarverzekeringsarts hieraan voorbij kon gaan. Er is dan ook geen reden voor twijfel aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts, zoals neergelegd in het rapport van 20 mei 2010.
4.6. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) J.R. Baas
RK