ECLI:NL:CRVB:2012:BX3740
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van toestemming voor verhuizing naar het buitenland met behoud van Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die toestemming wilde om met behoud van zijn Wajong-uitkering naar Suriname te verhuizen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de uitkering naar het buitenland te exporteren, niet leidde tot een onbillijkheid van overwegende aard. De appellant, geboren in 1959, had sinds 1977 een uitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), die in 1998 was omgezet naar een Wajong-uitkering. In 2008 verzocht hij het Uwv om toestemming voor verhuizing naar Suriname, maar het Uwv weigerde dit en beëindigde de uitkering bij verhuizing naar het buitenland.
De rechtbank bevestigde de beslissing van het Uwv, waarbij werd gesteld dat er geen medische noodzaak was voor behandeling in Suriname. De appellant voerde aan dat zijn kwaliteit van leven in Suriname beter zou zijn en dat hij ongelijk werd behandeld ten opzichte van andere uitkeringsgerechtigden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een onbillijkheid van overwegende aard en dat de appellant niet had aangetoond dat er een dwingende medische noodzaak was voor de verhuizing. Ook het beroep op ongerechtvaardigde ongelijke behandeling werd verworpen, omdat de appellant niet kon aantonen dat er sprake was van gelijke gevallen.
De Raad concludeerde dat de weigering van het Uwv om de hardheidsclausule toe te passen, rechtmatig was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter, en de zaak werd openbaar uitgesproken.