Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2011, 09/2429 (aangevallen uitspraak)
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Justitie, thans de Minister van Veiligheid en Justitie (minister)
Datum uitspraak: 2 augustus 2012
Namens appellant heeft mr. P.P.A. Lelijveld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Lelijveld. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J. Verhagen, A. Verschoor en B.S. Stegeman.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was sinds 1978 werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie. Vanaf april 2006 was hij werkzaam als medewerker [naam functie] in de Penitentiaire Inrichting (P.I.) [plaatsnaam]. Op 8 mei 2007 heeft de minister appellant in kennis gesteld van het voornemen hem te ontslaan wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Appellant heeft zijn zienswijze op dit voornemen kenbaar gemaakt. Vervolgens heeft de minister appellant op 8 juni 2007 meegedeeld definitief tot de conclusie te zijn gekomen dat hij ongeschikt moet worden geacht voor het door hem beklede ambt, maar hem gezien zijn lange dienstverband en persoonlijke omstandigheden, nog een laatste kans te geven. Daartoe is appellant met onmiddellijke ingang geplaatst in de functie van [naam functie] in de P.I. [plaatsnaam]. Appellant is meegedeeld dat hem één jaar, en derhalve tot 8 juni 2008, de tijd wordt geboden om zijn functioneren op aanvaardbaar niveau te brengen, met dien verstande dat na zes maanden een eerste van minimaal twee functioneringsgesprekken zal worden gevoerd. Indien dan al blijkt dat appellant niet aan de redelijk te stellen verwachtingen voldoet, zal op dat moment alsnog tot ontslag worden overgegaan.
1.2. Op 13 juni 2007 heeft een startgesprek plaatsgevonden tussen appellant, zijn direct leidinggevende en de naasthogere leidinggevende. In vervolg daarop is aan appellant in een schriftelijke opdrachtomschrijving met datering 20 juni 2007, naast de dagelijkse werkzaamheden als [naam functie], een tweetal extra taken opgedragen. De eerste taak behelst het samenstellen van een milieulogboek en het vervaardigen van een protocol en instructies ter zake, de tweede taak het opstellen van een adviesrapportage omtrent het op diverse tijdstippen en overdrachtsmomenten meten en registreren van de temperatuur van de voor de bewoners en patiënten bestemde maaltijden.
1.3. Op 5 september 2007 en op 22 januari 2008 zijn evaluatiegesprekken met appellant gevoerd. Conclusie van beide gesprekken is dat appellant zijn leidinggevende er nog niet van heeft kunnen overtuigen dat hij de juiste man op de juiste plaats is. In vervolg op het tweede gesprek is appellant aangemeld voor een assessment. In de aanvraag is vermeldt dat appellant moeite heeft met prioriteiten stellen, schriftelijke uitwerking van opdrachten en plannen van aanpak, communicatie, een pro-actieve opstelling, initiatief nemen en zelfstandig werken. Gevraagd is naar het kennisniveau en de eventuele groeipotentie van appellant.
1.4. Op 6 maart 2008 is een door de inrichting in bruikleen ontvangen temperatuurlogger verdwenen. Blijkens ter zake verricht onderzoek is de maaltijd waarin de logger was geplaatst, nadat de maaltijden vanuit de keuken waren weggebracht, abusievelijk uit een daarvoor bestemd mandje gehaald en in een leeg vak van de etenskar tussen de overige terugkerende maaltijden geplaatst, waarbij het mandje bovenop de kar is gelegd. Vervolgens is de maaltijd met de logger in het afval terechtgekomen en weggegooid. Appellant heeft verklaard dat hij aan de kok had gevraagd om het paviljoen over het gebruik van de logger in te lichten. Op de bewuste dag was de kok echter vrij.
1.5. In een rapportage met datering 1 april 2008 zijn de uitkomsten van het assessment weergegeven. De vaardigheden probleemanalyse en professionele integriteit zijn daarin als voldoende beoordeeld. De competenties initiatief, mondelinge uitdrukkingsvaardigheid, schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid en klantgerichtheid zijn als developmentgebied gekenschetst. Het onderdeel plannen en organiseren/prioritering is ten dele als voldoende beoordeeld. Geadviseerd is om over te gaan tot “coaching on the job”.
1.6. Op 25 april 2008 heeft de minister appellant in kennis gesteld van zijn voornemen om hem te ontslaan wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Aan dit voornemen is enerzijds het incident met de temperatuurlogger ten grondslag gelegd, welk incident volgens de minister is te wijten aan onduidelijkheden in het traject en het niet borgen van de juiste afspraken en voorwaarden. Daarbij is gesteld dat appellant al heel lang met dit proces was belast en dat hem meerdere malen is verzocht om een gedegen en waterdicht traject te maken dat niet alleen de metingen zelf, maar ook het succesvol retour komen van de logger diende te waarborgen, waarbij zelfs concrete en praktische tips zijn meegegeven. Anderzijds is aan het voornemen een ontoereikend functioneren door appellant in de achterliggende periode ten grondslag gelegd. Appellant heeft zijn zienswijze omtrent het voornemen kenbaar gemaakt. Bij besluit van 3 juni 2008 heeft de minister appellant met ingang van 1 augustus 2008 ontslag verleend op de bovengenoemde grond.
1.7. Appellant heeft tegen het ontslagbesluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 april 2009 (bestreden besluit) heeft de minister dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
3.1. Appellant heeft, kort samengevat, aangevoerd dat de uitkomsten van de twee evaluatiegesprekken op zichzelf beschouwd niet dusdanig negatief zijn dat deze de conclusie van onbekwaamheid of ongeschiktheid rechtvaardigen. Volgens appellant is het in feite het incident met de temperatuurlogger geweest dat tot het ontslag heeft geleid. Appellant meent dat dit incident hem niet, of althans niet volledig, valt aan te rekenen. Hij is van mening dat het verbetertraject na het incident had dienen te worden voortgezet en dat daarbij het advies uit het assessment had moeten worden gevolgd. Hij heeft daarbij benadrukt dat de afgesproken termijn van een jaar ten tijde van het ontslagvoornemen nog niet was verstreken.
3.2. Appellant kan in deze redenering niet worden gevolgd. In de eerste plaats blijkt uit de verslagen van de twee evaluatiegesprekken, zoals ook de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld, wel degelijk van aanzienlijke kritiek op het functioneren van appellant. Appellant kan weliswaar worden nagegeven dat, met name voor zover het de dagelijkse werkzaamheden betreft, ook gematigd positieve opmerkingen zijn gemaakt, maar daar staan kritiek op de werkhouding van appellant en herhaalde constateringen van gebrek aan initiatief tegenover. Verder laten de beide verslagen er geen misverstand over bestaan dat de uitvoering van de twee aanvullende opdrachten beneden de maat was, nu appellant had nagelaten de vereiste schriftelijke plannen van aanpak op te stellen. In dat verband is een- en andermaal benadrukt dat een projectmatige aanpak onderdeel uitmaakt van de functievervulling binnen het [naam afdeling]. De eindconclusies van beide gesprekken stellen buiten twijfel dat de functievervulling door appellant het vereiste niveau nog niet had bereikt, hetgeen in de aanvraag voor het assessment nog eens met zo veel woorden is bevestigd.
3.3. De Raad deelt bovendien evenmin als de rechtbank het standpunt van appellant dat hem ten aanzien van het incident met de temperatuurlogger geen of slechts een gering verwijt valt te maken. Appellant was verantwoordelijk voor het vormgeven en schriftelijk vastleggen van een protocol voor het gebruik van de logger, en is daarin tekortgeschoten. Ter zitting van de Raad is namens de minister uiteengezet dat het door appellant ondanks het ontbreken van een zodanig protocol toch inzetten van de logger is geschied buiten medeweten en toestemming van zijn leidinggevende. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het zoekraken van de logger, zoals door appellant is gesteld, uitsluitend of met name het gevolg is van de handelwijze van derden. Dat zoekraken is eerst en vooral terug te voeren op het niet correct uitvoeren van de in dit verband aan appellant verstrekte taakopdracht, als gevolg waarvan andere betrokkenen niet toereikend waren geïnstrueerd.
3.4. De beide genoemde factoren tezamen vormen voldoende grondslag voor de conclusie dat van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de functievervulling sprake was. Niet gezegd kan worden dat aan appellant onvoldoende verbeterkansen zijn geboden. In dat laatste verband kan er niet aan voorbij worden gegaan dat het traject bij [naam afdeling] een verbetertraject inhield na eerdere twijfels aan de geschiktheid of bekwaamheid van appellant, gerelateerd aan zijn toenmalige functie. Het besluit tot het ingaan van dat traject is in rechte onaantastbaar geworden. Ter zitting van de Raad is namens de minister toegelicht dat appellant gedurende het gehele traject, en dus ook buiten de evaluatiegesprekken om, intensief is begeleid door zijn leidinggevende, maar dat hij de hem gegeven aanwijzingen niet heeft weten op te pikken. De stelling van de minister dat de in het kader van het assessment geadviseerde “coaching on the job” feitelijk al vanaf de aanvang van het traject heeft plaatsgevonden, is daarmee niet onjuist te achten. Dat, zoals door appellant in reactie op bedoelde stelling is benadrukt, het incident met de temperatuurlogger voor de minister de bekende druppel heeft gevormd en het assessment daarmee in feite heeft ingehaald, is van de zijde van de minister bevestigd, maar aan dat gegeven valt niet die betekenis te hechten die appellant daaraan kennelijk in dit verband gehecht zou willen zien. Bedoeld gegeven staat immers los van de vraag of de aan appellant geboden begeleiding toereikend is geweest, welke vraag de Raad bevestigend beantwoordt. De Raad deelt ten slotte het oordeel van de rechtbank dat de minister, nu na het zoekraken van de temperatuurlogger op zichzelf beschouwd een toereikende grondslag voor ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid aanwezig was, het einde van het beoogde verbetertraject van een jaar niet meer behoefde af te wachten alvorens een aanvang te maken met de voorbereiding van dat ontslag. Tot dat afwachten was te minder reden nu bij het ingaan van het traject uitdrukkelijk de mogelijkheid van een tussentijdse beëindiging na zelfs een nog kortere periode dan hier aan de orde, te weten een half jaar, is opengehouden.
4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet tot slot geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en B.J. van de Griend en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2012.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) M.R. Schuurman