ECLI:NL:CRVB:2012:BX3441
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.J.T. van den Corput
- A.I. van der Kris
- Rechtspraak.nl
Weigering WAO-uitkering wegens geen toename van beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WAO-uitkering toe te kennen. De appellant had eerder, op 18 oktober 2006, een WAO-uitkering ontvangen, maar deze was per 1 september 2006 ingetrokken omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Het bezwaar tegen deze intrekking werd ongegrond verklaard op 27 februari 2007, gebaseerd op een rapport van bezwaarverzekeringsarts E. Vastert. Appellant heeft in 2008 opnieuw verzocht om een WAO-uitkering, stellende dat zijn klachten waren toegenomen. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat er onvoldoende bewijs was voor een toename van de medische beperkingen. De informatie van de behandelend psychiater R.R. Ploeger werd door de rechtbank als onvoldoende beschouwd om te twijfelen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts. De psychiater had in eerdere correspondentie aangegeven dat de klachten van appellant stabiel waren gebleven.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat er geen gewijzigde medische toestand was ten opzichte van de eerdere WAO-beoordeling. De deskundigenrapporten, waaronder die van psychiater dr. P. Naarding, ondersteunden het standpunt van het Uwv dat er geen toename van beperkingen was. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden had geoordeeld dat appellant niet arbeidsongeschikt was in de zin van de WAO, en dat de aanvraag voor een WAO-uitkering terecht was geweigerd. De Raad achtte geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.