ECLI:NL:CRVB:2012:BX3174

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4190 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De appellant, die van 14 augustus 2007 tot 9 september 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had niet gemeld dat hij een motor en een auto op zijn naam had staan. Dit leidde tot een onderzoek door een sociaal rechercheur, die vaststelde dat de appellant de inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak.

De Raad oordeelde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij niet de volledige eigendom van de motor en de auto had. De taxatierapporten die de appellant had ingediend, werden als niet deugdelijk beschouwd, omdat ze geen uitsluitsel gaven over de waarde van de voertuigen in de relevante periode. De Raad concludeerde dat het college niet in staat was om de waarde van de motor en de auto vast te stellen, wat leidde tot de intrekking van de bijstandsverlening en de terugvordering van de gemaakte kosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting door bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting. De Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde, waardoor de eerdere beslissing werd bevestigd.

Uitspraak

10/4190 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 21 juni 2010, 09/2708 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel (college)
Datum uitspraak 31 juli 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.E. Wielenga, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk toegezonden.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 19 juni 2012, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft van 14 augustus 2007 tot 9 september 2008 bijstand ontvangen ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Uit onderzoek in het kader van een nieuwe bijstandsaanvraag van appellant is naar voren gekomen dat appellant een aantal voertuigen op zijn naam had staan die hij niet had opgegeven, te weten, voor zover van belang, een Harley Davidson (motor) en een Peugeot cabriolet (auto). Appellant heeft op 13 februari 2009 een ongedateerd taxatierapport van [M.] overgelegd waarop is vermeld dat de motor glijschade heeft en dat de taxatiewaarde van de motor € 4.500,-- bedraagt. Voorts heeft appellant een taxatierapport van Autohandel [naam autohandel] van 9 februari 2009 overgelegd waarop is vermeld dat de “Peugeot 306 Cabrio bj 2001” achterschade heeft en dat de taxatiewaarde € 2.750,-- bedraagt.
1.2. Naar aanleiding van het niet melden van onder meer de motor en de auto heeft een sociaal rechercheur een onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft de sociaal rechercheur onder meer dossieronderzoek verricht, appellant als verdachte verhoord en bij [M.] en [autohandel] informatie ingewonnen over de in 1.1 vermelde taxaties. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal van bevindingen van 23 februari 2009 en een rapport van 25 mei 2009. Uit dit proces-verbaal komt naar voren dat de taxateur van de motor in het taxatieverslag geen kenteken en chassisnummer heeft vermeld omdat hij de motor niet heeft gezien en dat de taxateur de schade heeft beoordeeld op basis van wat appellant daarover heeft verteld. De taxateur heeft de waarde van de motor in redelijke staat geschat op een bedrag tussen € 9.175,-- en € 11.000,--. Voorts komt uit dit proces-verbaal naar voren dat degene die het taxatieverslag van 9 februari 2009 heeft opgesteld een Peugeot cabrio zonder kenteken op een aanhanger heeft gezien en daarom geen kenteken en chassisnummer in het taxatierapport heeft vermeld en dat deze taxateur de schade aan die auto heeft geschat op € 3.000,--. Daarbij heeft de verbalisant opgemerkt dat het hem “frappeerde dat [autohandel] vertelde een rode Peugeot 306 cabrio te hebben gezien, terwijl de [auto] volgens de RDW geel van kleur is.”
1.3. Het college heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij besluit van 8 juni 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 oktober 2009 (bestreden besluit ), de bijstand van appellant over de periode van 14 augustus 2007 tot 9 september 2008 (periode in geding) in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand over die periode van appellant terug te vorderen tot een bedrag van € 12.238,67. Aan de besluitvorming is, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Appellant had de motor en de auto al in zijn bezit op 14 augustus 2007. De door appellant in bezwaar overgelegde verklaring van [P.] (P) vormt geen bewijs voor de stelling van appellant dat P mede-eigenaar was van de motor en de auto. De overgelegde taxatierapporten zijn niet deugdelijk. Indien de taxaties wel deugdelijk zouden zijn, dan zeggen deze niets over de waarde van de motor en de auto in augustus 2007. Appellant heeft de inlichtingenverplichting geschonden en als gevolg daarvan kan het recht op bijstand in de periode in geding niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Hij heeft met de ingebrachte verklaringen van P aannemelijk gemaakt dat hij niet de volledige eigendom van de motor en de auto had. De getaxeerde bedragen in de onder 1.1 genoemde taxatierapporten en in het nader taxatierapport van [autohandel] van 12 mei 2010 zijn reëel te noemen, gelet op de schade aan de motor en de auto. Het college had voldoende informatie om de waarde van deze voertuigen te bepalen aan de hand van de ANWB/Bovag koerslijst.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak gemotiveerd en uitvoerig uiteengezet op grond waarvan naar haar oordeel het na bezwaar gehandhaafde intrekkings- en terugvorderingsbesluit van 8 juni 2009 in rechte stand kan houden. De rechtbank is daarbij ingegaan op de door appellant aangevoerde gronden en heeft in dat verband, samengevat en voor zover hier van belang, het volgende overwogen. Voor zover appellant met de verklaring van P heeft gesteld dat de motor en de auto geen bestanddelen vormen van zijn vermogen, heeft appellant dit onvoldoende onderbouwd. Het moet ervoor worden gehouden dat appellant in de periode in geding de motor en de auto volledig in eigendom had en dus over in aanmerking te nemen vermogen beschikte. Door van de motor en de auto geen melding te maken, heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Ondanks de taxaties van de motor en de auto kan als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting niet worden vastgesteld of het vermogen van appellant in de weg stond aan bijstandsverlening. Vanwege onduidelijkheid over de bouwjaren van de motor en de auto kan niet op voorhand worden uitgesloten dat deze een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen. Gelet op het gebrek aan waardebepalende gegevens, zoals het exacte bouwjaar, het type, de kilometerstand en het onderhoudsniveau is het aannemelijk dat het college de waarde van de motor en de auto niet op verantwoorde wijze heeft kunnen bepalen aan de hand van de ANWB/Bovag koerslijst. Het college heeft de door appellant ingebrachte taxatierapporten mogen passeren, omdat deze rapporten vanwege hun beperkte inhoud geen duidelijkheid verschaffen over de waarde van de motor en de auto in de periode in geding. Reeds gelet op de gebrekkige informatie over de motor kon het college de omvang van het vermogen van appellant niet meer vaststellen.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd en die in hoofdzaak een herhaling vormen van hetgeen hij in beroep had aangevoerd, vormen geen aanleiding om in andere zin dan de rechtbank te oordelen. Zo appellant met de verklaringen van P al heeft willen betogen dat hij in de periode in geding redelijkerwijs niet over de motor en de auto heeft kunnen beschikken, dan is appellant daarin niet geslaagd. Deze verklaringen zijn zeer summier en niet onderbouwd met enig verifieerbaar gegeven. Aan de door appellant ingebrachte taxatierapporten komt reeds daarom geen betekenis toe, omdat deze geen uitsluitsel geven over de waarde van de motor en de auto in de periode in geding. Reeds bij gebreke van waardebepalende gegevens van de motor en de auto in de periode in geding, bestaat voorts niet de mogelijkheid om aan de hand van de ANWB/Bovag koerslijst de waarde van deze voertuigen in die periode vast te stellen.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en W.F. Claessens en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2012.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) J. van Dam
HD