ECLI:NL:CRVB:2012:BX3165

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3922 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van langdurigheidstoeslag over 2009 na vernietiging van het bestreden besluit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een langdurigheidstoeslag aan appellant over het jaar 2009. Appellant ontving sinds 2004 een langdurigheidstoeslag op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had eerder een besluit genomen waarin appellant slechts 3/4 deel van de langdurigheidstoeslag over 2009 toekende, wat leidde tot een geschil. Tijdens de zitting op 19 juni 2012 heeft het college aangegeven het bestreden besluit niet langer te handhaven, omdat appellant al jarenlang op het minimumniveau leeft en er bijzondere omstandigheden zijn die een volledige toekenning rechtvaardigen.

De Raad heeft vastgesteld dat het college, door de bijzondere omstandigheden van het geval in acht te nemen, aanleiding heeft gezien om appellant alsnog de volledige langdurigheidstoeslag van € 360,-- toe te kennen. De Raad heeft het eerdere besluit van 11 juni 2009 vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van dat besluit. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over het na te betalen bedrag van € 90,--, te rekenen vanaf 1 mei 2009.

De uitspraak van de Raad is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank Amsterdam vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, waarmee de volledige langdurigheidstoeslag over 2009 aan appellant is toegekend.

Uitspraak

10/3922 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2010,10/131 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 31 juli 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft zijn standpunt bij brief van 10 juni 2012 nader verduidelijkt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2012. Appellant, is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M. Tjen A Kwoei.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt sinds 2004 jaarlijks op grond van artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) een langdurigheidstoeslag. De ingangdatum ervan is, nadat appellant daarover procedures had gevoerd, uiteindelijk bij in rechte onaantastbaar geworden besluit van 23 februari 2009 bepaald op 1 april.
1.2. Bij ambtshalve genomen besluit van 17 april 2009 heeft het college aan appellant een langdurigheidstoeslag over 2009 toegekend, uitgaande van het door het college zogenoemde verrekeningskwartaal 4, tot een bedrag van € 90,--. Bij besluit van 11 juni 2009 heeft het college, voor zover hier van belang, de daartegen gerichte bezwaren gegrond verklaard en met toepassing van artikel 5, eerste lid, van de Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 3/4 deel van de toepasselijke langdurigheidstoeslag, zijnde € 270,--, toegekend (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant geen beroep had ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van het college van 20 augustus 2009. De dwangsom die appellant in verband daarmee vordert, valt dan ook buiten de omvang van het geding.
4.2. Appellant heeft voorts aangevoerd dat hij graag een antwoord wenst op de vraag waarom het college bij de mensen die voor het eerst in 2004 een uitbetaling van langdurigheidstoeslag ontvingen, in 2009 een kwartaal langdurigheidstoeslag heeft gekort. De Raad zal deze vraag niet in zijn algemeenheid kunnen beantwoorden, maar de beoordeling toespitsen op de ook door de rechtbank beantwoorde vraag of het college bij het bestreden besluit op goede gronden heeft geoordeeld dat appellant over 2009 recht heeft op 3/4 deel van de toepasselijke langdurigheidstoeslag.
4.2.1. Ter zitting heeft het college meegedeeld dat hij het bestreden besluit niet langer handhaaft. Daartoe heeft het college in aanmerking genomen dat appellant al vele jaren op het minimumniveau leeft en heeft het college voorts gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval. Het college ziet aanleiding om appellant alsnog de ongekorte, volledige langdurigheidstoeslag over 2009 tot een bedrag van € 360,-- toe te kennen. Voorts heeft het college toegezegd de wettelijke rente te betalen over het alsnog na te betalen bedrag van € 90,--, te rekenen vanaf 1 mei 2009, tot de dag der algehele voldoening. De wettelijke rente over de nabetaling die het gevolg was van het bestreden besluit was al eerder toegekend en uitbetaald.
4.3. Uit wat het college ter zitting heeft toegezegd vloeit voort dat de grondslag aan het bestreden besluit komt te ontvallen. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, voor zover dat betrekking heeft op de langdurigheidstoeslag over 2009. Voorts wordt, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat appellant, met herroeping in zoverre van het besluit van 17 april 2009, over 2009 de volledige langdurigheidstoeslag van € 360,-- toekomt en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
4.4. Verder zal de Raad het verzoek van appellant toewijzen om het college te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente. Het college zal worden veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over het na te betalen bedrag van € 90,--, ingaande 1 mei 2009. Tevens dient, telkens na afloop van een jaar, het bedrag waarover de rente wordt berekend, te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde wettelijke rente. De aldus berekende rente loopt tot de dag der algehele voldoening. Vergelijk de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012, LJN BV1958.
5. Appellant heeft geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten gevraagd.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 11 juni 2009 gegrond;
- vernietigt het besluit van 11 juni 2009, voor zover dat betrekking heeft op de
langdurigheidstoeslag over 2009;
- bepaalt dat appellant over 2009 recht heeft op langdurigheidstoeslag ten bedrage van
€ 360,-- en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit
van 11 juni 2009;
- veroordeelt het college tot vergoeding aan appellant van schade, zoals omschreven in 4.4;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 152,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en W.F. Claessens en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2012.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) J. van Dam
HD