ECLI:NL:CRVB:2012:BX3150

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-268 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 16 december 2002 arbeidsongeschikt is, ontving een WAO-uitkering die in 2003 was toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, na een heronderzoek in 2008 heeft het Uwv de uitkering per 26 januari 2009 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid volgens hen minder dan 15% was. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, ondanks dat het bezwaar van appellant in eerste instantie gegrond werd verklaard en de uitkering herzien werd naar 15 tot 25%.

De rechtbank had een psychiater, J. Rübsaam, ingeschakeld om de medische situatie van appellant te beoordelen. Rübsaam concludeerde dat appellant leed aan een dysthyme stoornis, maar dat deze stoornis niet leidde tot significante beperkingen in het arbeidsproces. De rechtbank volgde het oordeel van Rübsaam en oordeelde dat het Uwv op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag had gehandeld.

In hoger beroep betoogde appellant dat de rechtbank ten onrechte de deskundige had gevolgd en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de visie van zijn behandelend psychiater, E.D.H. Oor. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, omdat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die het oordeel van de deskundige zou kunnen ondermijnen. De Raad benadrukte dat het oordeel van een onafhankelijke deskundige in beginsel wordt gevolgd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die afwijking van deze hoofdregel rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/268 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2011, 09/3614 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 25 juli 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. D. Gürses, advocaat.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2012. Namens appellant is mr. Gürses verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Rebel.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 16 december 2002 uitgevallen voor zijn werk als schoonmaker. Met ingang van 15 december 2003 heeft het Uwv appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) een uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Na medisch en arbeidskundig heronderzoek heeft het Uwv bij besluit van 25 november 2008 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 26 januari 2009 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 15%. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant met inachtneming van zijn medische beperkingen geschikt is voor het vervullen van passende functies. Het namens appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 8 juli 2009 (bestreden besluit) gegrond verklaard en de WAO-uitkering is per 26 januari 2009 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ten behoeve van haar oordeelsvorming psychiater J. Rübsaam geraadpleegd. In zijn rapport van 10 februari 2011 en zijn aanvullende reactie van 17 augustus 2011 heeft deze deskundige geconcludeerd dat er ten tijde van de datum in geding bij betrokkene sprake was van een dysthyme stoornis. De deskundige heeft onvoldoende aanwijzingen gevonden om de behandelend psychiater E.D.H. Oor te volgen in zijn visie dat sprake is van een posttraumatische stressstoornis, zoals beschreven in het classificatiesysteem DSM-IV. De door de deskundige vastgestelde stoornis heeft slechts beperkte gevolgen voor het verrichten van arbeid. Ook de mogelijk aanwezige theatrale en narcistische persoonlijkheidskenmerken zijn in het arbeidsproces niet structureel belemmerend. De door de (bezwaar)verzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 17 juni 2009, acht de deskundige correct.
2.2. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de bevindingen en conclusies van deskundige Rübsaam niet te volgen. De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen dat Rübsaam zijn oordeel heeft gebaseerd op uitvoerig uitgevoerd eigen onderzoek en na kennisneming van alle in het dossier aanwezige, op betrokkene betrekking hebbende medische stukken, waaronder de rapportages van de behandelend psychiater Oor. Bovendien heeft de deskundige dit oordeel inzichtelijk en afdoende gemotiveerd en heeft hij in een nader rapport van 17 augustus 2011 aangegeven in het commentaar op zijn rapport van 10 februari 2011 geen aanleiding te zien zijn conclusies te herzien of het eerder uitgebrachte rapport te wijzigen. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust.
3.1. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte de deskundige heeft gevolgd, daar deze geheel voorbij is gegaan aan de visie van de behandelaar, psychiater Oor. In verband met zijn psychische klachten zijn in de FML onvoldoende beperkingen aangenomen in de rubrieken sociaal en persoonlijk functioneren. Hij acht de geduide functies dan ook niet passend.
3.2. Verweerder heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is geïndiceerd. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat beginsel af te wijken is niet gebleken. Naar aanleiding van de reactie van de behandelend psychiater Oor heeft de deskundige zijn standpunt zorgvuldig heroverwogen en zijn conclusies gehandhaafd. Nu appellante in hoger beroep geen andersluidende medische informatie heeft overgelegd, ziet de Raad geen aanleiding tot een ander oordeel te komen. Voor het benoemen van een deskundige, zoals door appellant verzocht, ziet de Raad geen aanleiding.
4.2. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen worden de functies die aan de schatting ten grondslag liggen als voor appellant in medisch opzicht geschikt geacht.
4.3. Uit het overwogene onder 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J. Riphagen en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) L. van Eijndthoven
EV