ECLI:NL:CRVB:2012:BX2742

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5846 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens tekortschieten in arbeidsverplichtingen en medische klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A. te B. tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Het college had de bijstand van appellant voor de duur van een maand met 100% verlaagd, omdat appellant volgens het college zeer ernstig tekortgeschoten was in zijn verplichtingen onder de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het college niet heeft aangetoond dat appellant maatregelwaardig gedrag heeft vertoond. Appellant had in het verleden knieklachten als gevolg van een brommerongeluk en had in januari 2009 verklaard dat hij geen klachten meer had, behalve bij zwaar tillen. Het college had echter onvoldoende rekening gehouden met de mogelijkheid dat appellant in september 2009 wel degelijk knieklachten kon hebben. De Raad vernietigt het bestreden besluit en herroept het besluit van 6 oktober 2009, omdat het college niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten heeft vergaard. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 2.829,-- bedragen, en moet het college het griffierecht van € 152,-- vergoeden. De uitspraak is gedaan op 25 juli 2012.

Uitspraak

10/5846 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 september 2010, 10/380 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 25 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2012. Voor appellant is mr. Willering verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A.C. van Helvoort.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. In het kader van een onderzoek naar de mogelijkheden van appellant op de arbeidsmarkt is appellant op 20 januari 2009 medisch onderzocht. In de rapportage van dit onderzoek van gelijke datum heeft de bedrijfsarts, voor zover van belang, vermeld dat appellant in 1993 een brommerongeval heeft gehad, waarbij zijn knieschijf is gebroken en waardoor hij zes maanden op krukken heeft gelopen, dat hij sinds 2,5 jaar geen klachten meer heeft van zijn knieën behalve bij zwaar tillen en dat hij nog geen problemen heeft met autorijden. De bedrijfsarts heeft appellant belastbaar geacht voor werk dan wel een traject naar werk rekening houdend met de structurele functionele beperkingen van appellant. In het arbeidsdeskundig advies van 18 februari 2009 heeft de arbeidsdeskundige, rekening houdend met de beperkingen van appellant, een aantal voor appellant passende functies genoemd, waaronder chauffeur schoolvervoer.
1.3. Naar aanleiding van het niet verschijnen door appellant bij een voorlichting over contractenvervoer op 17 april 2009 heeft het college bij besluit van 20 mei 2009 de bijstand van appellant voor de duur van een maand met € 200,-- verlaagd. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
1.4. Op 20 mei 2009 is met appellant een Trajectplan opgesteld. In het kader van dit traject is appellant bij taxibedrijf [naam taxibedrijf] aangemeld voor de opleiding tot taxichauffeur. Uit de rapportage van klantmanager S. Aabouz van 5 oktober 2009 blijkt het volgende. Appellant heeft op het inschrijfformulier voor de opleiding meegedeeld dat hij medische problemen heeft die veel invloed kunnen hebben op zijn rijgedrag. In een gesprek met [naam taxibedrijf] heeft appellant toegelicht dat hij dusdanig last van zijn rechter knie kan krijgen dat deze op slot raakt en hij van te voren niet kan aanvoelen wanneer dit gaat gebeuren. Omdat deze situatie niet wenselijk is voor een chauffeur personenvervoer en geen risico’s kunnen worden genomen, heeft [naam taxibedrijf] het traject met appellant niet voortgezet.
1.5. Bij besluit van 6 oktober 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 december 2009 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant voor de duur van een maand met 100% verlaagd. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant zeer ernstig is tekortgeschoten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Afstemmingsverordening Inkomensvoorzieningen, nu appellant, door aan [naam taxibedrijf] mee te delen dat hij medische problemen heeft, de mogelijkheid heeft misgelopen om betaalde arbeid te verkrijgen en hij binnen een periode van twaalf maanden een tweede keer de verplichtingen van artikel 9 van de WWB niet is nagekomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen gekeerd en het volgende aangevoerd. Hem is ten onrechte een maatregel opgelegd en ten onrechte verweten dat hij zeer ernstig is tekortgeschoten. Hij heeft geen enkel traject geweigerd. [naam taxibedrijf] heeft besloten te stoppen met appellant, omdat het voor de inzittende te gevaarlijk zou zijn als tijdens het rijden zijn knie op slot zou gaan. Subsidiair stelt appellant dat de maatregel onevenredig zwaar is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. In de onderhavige zaak gaat het om een voor appellant belastend besluit. Dat betekent dat het op de weg van het college ligt om aannemelijk te maken dat appellant maatregelwaardig gedrag heeft vertoond.
4.2. Het college is daarin niet geslaagd. Zoals het college ter zitting van de Raad heeft bevestigd, is de bij besluit van 6 oktober 2009 opgelegde maatregel gestoeld op de opvatting dat appellant knieklachten heeft voorgewend om te voorkomen dat hij de opleiding tot taxichauffeur zou moeten gaan volgen. Die opvatting mist feitelijke grondslag. Appellant heeft in het verleden als gevolg van een brommerongeluk ernstig knieletsel gehad. Dat hij in januari 2009 bij de bedrijfsarts heeft verklaard dat hij sinds 2,5 jaar geen klachten meer heeft van zijn knieën behalve bij zwaar tillen, is onvoldoende om aan te nemen dat appellant in september 2009 geen knieklachten zou kunnen hebben. Bovendien is in de rapportage van het medisch onderzoek van 20 januari 2009 vermeld dat appellant nog geen problemen heeft met auto rijden, zodat kennelijk rekening moest worden gehouden met een wijziging in de toekomst. Het college had naar aanleiding van de knieklachten van appellant in september 2009 nader medisch onderzoek moeten laten verrichten dan wel appellant in de gelegenheid moeten stellen zijn klacht met medische stukken te onderbouwen, alvorens tot oplegging van een maatregel te kunnen besluiten. Nu het college dit heeft nagelaten, heeft het college in strijd met artikel 3:2 van de Awb gehandeld. De resultaten van het medisch onderzoek van appellant op 25 mei 2010 kunnen aan dit oordeel niet afdoen, reeds omdat dit onderzoek niet ziet op de situatie ten tijde van belang.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van appellant gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb vernietigen. Aangezien nu geen onderzoek meer kan worden gedaan naar de medische situatie ten tijde van belang, zal de Raad voorts met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf in de zaak voorzien en het besluit van 6 oktober 2009 herroepen.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in bezwaar, € 1.311,-- in beroep en € 874,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 14 december 2009;
- herroept het besluit van 6 oktober 2009 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 14 december 2009;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.829,--;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 152,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en E.J. Govaers en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012.
(get.) E.J.M. Heijs.
(get.) V.C. Hartkamp.
HD