10/5840 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 september 2010, 08/3772 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 juli 2012
Namens appellant heeft mr. M.A. Misker, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 juni 2012. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als boutenmaker toen hij op 24 april 2003 zich met pijnklachten van de lage rug en psychische klachten ziek meldde. In verband hiermee is hem met ingang van april 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. In het kader van een herbeoordeling vanwege een toename van psychische en lichamelijke klachten heeft een verzekeringsarts medisch onderzoek verricht en op grond daarvan een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft een arbeidsdeskundige een aantal functies geselecteerd tot het verrichten waarvan appellant met zijn beperkingen in staat wordt geacht. Daarbij is het arbeidsongeschiktheidspercentage berekend op 42,1.
1.2. Bij besluit van 18 april 2008 is de WAO-uitkering van appellant met ingang van 30 augustus 2007 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Bij besluit van 5 mei 2008 is van appellant over de periode van 30 augustus 2007 tot en met 30 april 2008 een bedrag van € 7.785,64 aan onverschuldigd betaalde WAO-uitkering teruggevorderd, omdat over die periode de uitkering is uitbetaald naar de klasse van 80 tot 100%. Bij besluit van 30 september 2008 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 18 april en 5 mei 2008 ongegrond verklaard. Daaraan zijn de rapporten van een bezwaarverzekeringsarts van 8 september 2008 en van een bezwaararbeids-deskundige van 24 september 2008 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank was van oordeel dat de medische beperkingen van appellant tot het verrichten van arbeid niet zijn onderschat. Volgens de rechtbank zijn de medische beperkingen van appellant vastgesteld op basis van voldoende zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts. Met inachtneming van die beperkingen moet appellant in staat worden geacht de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten, zodat de mate van arbeidsongeschiktheid met juistheid is berekend op 35 tot 45%. De rechtbank was aldus van oordeel dat het Uwv de WAO-uitkering van appellant terecht en op goede gronden per 30 augustus 2007 heeft herzien naar 35 tot 45% en eveneens terecht en op goede gronden het bedrag van € 7.785,64 als onverschuldigd betaalde uitkering van appellant heeft teruggevorderd.
3. Appellant is van mening dat de rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. In hoger beroep heeft hij zijn standpunt herhaald dat zijn medische beperkingen zijn onderschat, dat er afwijkingen in zijn rug zijn gevonden en is vastgesteld dat bij hem sprake is van restless legs. Appellant stelt voorts dat de hem voorgehouden functies niet passend zijn, omdat zijn belastbaarheid daarbij wordt overschreden en hij door zijn klachten niet in staat is om gedurende acht uur per dag arbeid te verrichten.
4. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is gesteld, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft de gronden van appellant uitvoerig besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne. Ook de Raad is van oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsarts over voldoende medische gegevens beschikte - waaronder de door appellant ingebrachte informatie van de behandelende sector - om tot een zorgvuldig oordeel te kunnen komen. Er bestaan geen aanwijzingen dat de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsarts onjuist zou zijn. Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij op de datum in geding aanmerkelijk meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
Tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de terugvordering heeft appellant geen gronden aangevoerd.
5. Uit hetgeen hierboven is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J. Riphagen en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden.
(getekend) L. van Eijndthoven.