ECLI:NL:CRVB:2012:BX2649
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- B.M. van Dun
- J.J.T. van den Corput
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen uitspraak van de rechtbank Maastricht inzake de beëindiging van ziekengeld en de doorbreking van het appelverbod
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, A. te B., tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 mei 2011, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv om de uitkering van ziekengeld te beëindigen, ongegrond werd verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar ziekengeld, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. Appellante stelde dat zij door de informatie in een brief van het Uwv in verwarring was gebracht, wat leidde tot de termijnoverschrijding. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij gebruik maakte van de mogelijkheid tot vereenvoudigde afdoening.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte gebruik heeft gemaakt van deze vereenvoudigde afdoening. De Raad stelt vast dat de vraag of de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar was, niet evident was en dat de rechtbank niet had mogen besluiten tot vereenvoudigde behandeling. De Raad komt tot de conclusie dat het appelverbod van artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beroepswet doorbroken kan worden, omdat de rechtbank buiten de reikwijdte van haar bevoegdheid is getreden.
De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, het verzet van appellante wordt gegrond verklaard en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Maastricht voor verdere behandeling. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 874,- en moet het Uwv het griffierecht van € 112,- vergoeden. De uitspraak is gedaan op 25 juli 2012.