ECLI:NL:CRVB:2012:BX2646

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3014 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid in het kader van de WAO-beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 24 april 2003 ziek meldde vanuit een werkloosheidssituatie met pijnklachten en psychische klachten. Appellant ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), maar zijn ZW-uitkering werd per 15 juni 2009 beëindigd. De bezwaarverzekeringsarts oordeelde dat appellant geschikt was voor de functies die hem in de laatste WAO-beoordeling waren voorgehouden. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank 's-Hertogenbosch bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 14 april 2011, waartegen appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 13 juni 2012 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant uitvoerig had besproken en voldoende gemotiveerd had waarom deze niet slagen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de bezwaarverzekeringsarts over voldoende medische gegevens beschikte om tot een zorgvuldig oordeel te komen. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt ondersteunde.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met C.P.J. Goorden als voorzitter en J. Riphagen en A.I. van der Kris als leden, in aanwezigheid van griffier L. van Eijndthoven.

Uitspraak

11/3014 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 april 2011, 09/2629 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. Misker, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 juni 2012. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
OVERWEGINGEN
1. Appellant was laatstelijk werkzaam als boutenmaker toen hij zich op 24 april 2003 vanuit een werkloosheidssituatie met pijnklachten van de lage rug en psychische klachten ziek meldde. Vervolgens is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Vanuit de situatie dat hij een (gedeeltelijke) uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft appellant zich op 8 december 2008 met algemene pijnklachten ziek gemeld. Na enkele spreekuurcontacten heeft een verzekeringsarts appellant geschikt geacht om de functies te verrichten die hem in de laatste WAO-beoordeling zijn voorgehouden. Bij besluit van 11 juni 2009 is appellants uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 15 juni 2009 beëindigd. Het daartegen door appellant gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 juni 2009 ongegrond verklaard. Daaraan is het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 25 juni 2009 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft de (bezwaar)verzekeringsartsen in hun conclusie gevolgd dat appellant in staat is om zijn arbeid, dat wil zeggen ten minste één van de in het kader van de WAO-beoordeling per 30 augustus 2007 geduide functies, te verrichten. Volgens de rechtbank zijn de verzekeringsgeneeskundige rapporten voldoende gemotiveerd en voldoende zorgvuldig tot stand gekomen. De rechtbank heeft bovendien geen reden gezien om te twijfelen aan de conclusies die de bezwaarverzekeringsarts in zijn reacties op de door appellant nader ingebrachte informatie van de behandelende psycholoog, chirurg en neuroloog heeft getrokken. Tot slot was de rechtbank van oordeel dat het Uwv de lichamelijke en psychische belastbaarheid van appellant op de datum in geding niet heeft overschat en derhalve terecht en op goede gronden de ZW-uitkering van appellant per 15 juni 2009 heeft beëindigd.
3. Appellant is van mening dat de rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. In hoger beroep heeft hij zijn standpunt herhaald dat zijn medische beperkingen zijn onderschat, er afwijkingen in zijn rug zijn gevonden en dat is vastgesteld dat bij hem sprake is van restless legs. Volgens appellant hebben de (bezwaar)verzekeringsartsen onvoldoende aandacht gehad voor de combinatie van zijn vele lichamelijke en psychische klachten. Appellant stelt dat de hem voorgehouden functies bij de WAO-beoordeling niet passend zijn en hij door zijn klachten niet in staat is om gedurende 8 uur per dag arbeid te verrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft de gronden van appellant uitvoerig besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne. Ook de Raad is van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts over voldoende medische gegevens beschikte - waaronder de door appellant ingebrachte informatie van de behandelende sector - om tot een zorgvuldig oordeel te kunnen komen. Er bestaan geen aanwijzingen dat de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts onjuist zou zijn. Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij op de datum in geding aanmerkelijk meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
5. Uit hetgeen hierboven is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J. Riphagen en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) L. van Eijndthoven
GdJ