ECLI:NL:CRVB:2012:BX2520

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6849 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 juli 2012 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft opgesteld, waaruit blijkt dat het verlies aan verdiencapaciteit van betrokkene 73,86% bedraagt. Dit leidt tot de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 11 september 2007 moet worden vastgesteld op 65 tot 80%. De Raad heeft geen twijfel over de juistheid van de door het Uwv vastgestelde medische beperkingen en heeft geoordeeld dat er voldoende passende functies zijn voor betrokkene. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opdracht om een nieuwe beslissing in bezwaar te nemen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1955,-. De uitspraak is gedaan in een meervoudige kamer, waarbij partijen toestemming hebben gegeven om het onderzoek ter zitting achterwege te laten.

Uitspraak

10/6849 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 november 2010, 08/1488 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[A. te B.] (betrokkene)
Datum uitspraak: 18 juli 2012
PROCESVERLOOP
Voor het eerdere procesverloop verwijst de Raad naar zijn tussenuitspraak van 26 oktober 2011, LJN BU1912 (tussenuitspraak). Bij die uitspraak heeft de Raad het Uwv opgedragen om binnen zes weken na verzending van die uitspraak het gebrek in het besluit van 3 april 2008 (bestreden besluit) te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad in de tussenuitspraak heeft overwogen.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv bij brief van 2 november 2011 rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige - met onderliggende stukken - overgelegd.
Namens betrokkene heeft mr. M.M. Altena-Staalenhoef, advocaat, bij brief van 2 december 2011 haar zienswijze gegeven over de wijze waarop het Uwv het gebrek hersteld heeft.
Nadien is door partijen op elkaars zienswijze gereageerd en zijn nadere stukken ingezonden.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het onderzoek ter zitting achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Voor een weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Bij besluit van 3 april 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 19 september 2007 waarbij de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van betrokkene met ingang van 20 november 2007 is ingetrokken.
1.3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen.
2.1. Het Uwv is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen omdat hij zich, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink van 20 december 2010, niet kan vinden in het oordeel van de rechtbank dat de door haar ingeschakelde deskundige psychiater G. Nabarro voor de datum in geding voldoende heeft onderbouwd en inzichtelijk gemaakt dat voor betrokkene verdergaande beperkingen dienden te worden aangenomen.
2.2. Betrokkene is eveneens van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat volgens vaste rechtspraak het oordeel van de deskundige dient te worden gevolgd. De rechtbank heeft dit naar haar mening met betrekking tot de aspecten verdelen van aandacht en inzicht in eigen kunnen ten onrechte achterwege gelaten. Daarnaast is betrokkene van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat zij ten tijde in geding 12 uur per week had kunnen werken, indien er arbeid zou worden verricht waarbij rekening werd gehouden met haar beperkingen.
3. De Raad heeft in de tussenuitspraak doorslaggevende betekenis toegekend aan het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige van 5 maart 2010 en zijn heroverweging van dit rapport van 17 mei 2011 en geoordeeld dat het bestreden besluit op een ontoereikende medische grondslag berust.
4.1. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de bezwaarverzekeringsarts op 31 oktober 2011 een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld en de bezwaararbeidsdeskundige heeft, zo blijkt uit het rapport van 1 november 2011, nieuwe functies geduid op basis waarvan het verlies aan verdiencapaciteit uitkomt op 73,86%. Dit betekent, zo stelt het Uwv, dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 11 september 2007 vastgesteld wordt op 65 tot 80%. De zaak zal, na de definitieve uitspraak van de Raad, met enige voorrang administratief afgehandeld worden.
4.2. Betrokkene heeft zich in haar zienswijzen -samengevat- op het standpunt gesteld dat de bezwaarverzekeringsarts in de FML van 31 oktober 2011 de beperkingen zoals beschreven in het rapport van de rechtbank-deskundige Nabarro in onvoldoende mate heeft vertaald. Betrokkene acht zich meer beperkt dan door de bezwaarverzekeringsarts is aangegeven. Daarnaast stelt betrokkene dat de belasting, voorkomend in de door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 1 november 2011 passend geachte functies, haar belastbaarheid overschrijdt.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Bij de Raad ligt de vraag voor of het Uwv het gebrek in het besluit van 3 april 2008 heeft hersteld en zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de mate van betrokkenes arbeidsongeschiktheid per 11 september 2007 vastgesteld moet worden op 65 tot 80%.
5.2. De Raad is, anders dan betrokkene, van oordeel dat de in hiervoor onder 5.1 gefor-muleerde vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Raad overweegt hiertoe dat de bezwaarverzekeringsarts, in navolging van de tussenuitspraak van 26 oktober 2011, de beperkingen zoals vastgesteld door de deskundige Nabarro heeft weergegeven in een aangepaste FML van 31 oktober 2011. In een rapport van gelijke datum heeft hij hier voorts nog een nadere toelichting op gegeven. De bezwaararbeidsdeskundige concludeert in het rapport van 1 november 2011 vervolgens dat, uitgaande van de gewijzigde belastbaarheid zoals vastgelegd in de FML van 31 oktober 2011, bij alle eerdere geselecteerde functies de urenomvang per week en per dag wordt overschreden. Na heroverweging resteren onvoldoende functies en /of arbeidsplaatsen. Raadpleging van het CBBS leverde echter voldoende, op de datum in geding actueel zijnde, geschikte functies op. De schatting dient volgens de bezwaararbeidsdeskundige dan ook te worden gebaseerd op de functies huishoudelijk medewerker gebouwen (sbc-code 111334), huishoudelijk medewerker (sbc-code 111333) en chauffeur bijzonder vervoer (sbc-code 282101). Het voor betrokkene geldende maatgevende inkomen afgezet tegen betrokkenes theoretische verdiencapaciteit, resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van 73,86 %, hetgeen indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80% rechtvaardigt.
5.3. Betrokkenes standpunt dat de bezwaarverzekeringsarts de door de deskundige vastgestelde beperkingen niet in afdoende mate in de aangepaste FML heeft opgenomen en dat de belasting in de door de bezwaararbeidsdeskundige geduide functies haar belastbaarheid overschrijdt wordt, onder verwijzing naar de rapporten van de bezwaarverzekeringarts en bezwaararbeidsdeskundige van respectievelijk 2 en 7 december 2011 en 30 januari 2012, niet gevolgd. In deze rapportages wordt voldoende gemotiveerd en inzichtelijk uiteengezet waarom in de aangepaste FML geen zwaardere beperkingen behoeven te worden opgenomen dan die waarvan door de bezwaarverzekeringsarts is uitgegaan en waarom betrokkene op de datum in geding in staat kan worden geacht de geduide functies te verrichten. Voorts heeft de bezwaararbeidsdeskundige in bijlage C van het rapport van 1 november 2011 alle in de verwoording functiebelasting van de geduide functies voorkomende signaleringen in voldoende mate toegelicht.
5.5. De Raad heeft zich vervolgens beraden op de vraag of de bij de aangevallen uitspraak gegeven en in rechtsoverweging 1.3 van deze uitspraak omschreven opdracht in stand kan blijven. In aanmerking nemend dat de zaak naar zijn oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft, beantwoordt de Raad die vraag ontkennend.
5.6. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bestaat er geen twijfel over de juistheid van de door het Uwv ten aanzien van betrokkene uiteindelijk - in hoger beroep - vastgestelde medische beperkingen. Ook wat het arbeidskundige aspect betreft, berust het hernieuwde standpunt van het Uwv op toereikende gronden, nu voldoende binnen de in de FML vastgestelde belastbaarheid passende functies zijn voorgehouden.
5.7. Uit de overwegingen 5.2 tot en met 5.6 volgt dat de medische en arbeidskundige grondslag van het door het Uwv, bij brief van 2 november 2011 kenbaar gemaakte standpunt, onderschreven wordt en dat het hoger beroep van betrokkene in zoverre niet slaagt.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van 3 november 2010, LJN BO3642) dient aansluitend te worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. Daarbij stelt de Raad voorop dat de bestuursrechter bij een (te verwachten) vernietiging van een besluit op kenbare wijze de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil behoort te onderzoeken. Dit houdt in dat de bestuursrechter eerst dient na te gaan of de rechtsgevolgen van een te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten, dan wel of hij zelf in de zaak kan voorzien. Ligt een van deze mogelijkheden redelijkerwijs niet binnen bereik, dan dient de bestuursrechter na te gaan of een - formele, dan wel informele - bestuurlijke lus een reële mogelijkheid is.
6.1. Nu is komen vast te staan dat betrokkene met ingang van 11 september 2007 een WAO-uitkering toekomt, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80% zal de Raad, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien.
7. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van betrokkene voor de in bezwaar en hoger beroep verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 1955,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover opdracht is gegeven om een nieuwe beslissing in bezwaar te nemen;
- bepaalt dat betrokkene met ingang van 11 september 2007 een WAO-uitkering toekomt, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in bezwaar en hoger beroep tot een bedrag groot € 1955,--.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J. Riphagen en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) E. Heemsbergen
RK