ECLI:NL:CRVB:2012:BX2491

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3810 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag langdurigheidstoeslag 2009 wegens vermogen in Turkije

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van de aanvraag om langdurigheidstoeslag 2009 door de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden. De appellant, die sinds 29 juni 1980 met onderbrekingen een bijstandsuitkering ontving, had in de referteperiode van december 2004 tot 13 september 2007 vermogen boven de grens van het vrij te laten vermogen, dat bestond uit twee appartementen in Turkije. Deze appartementen zijn op 13 september 2007 aan zijn zoons verkocht. De bestuurscommissie had eerder de bijstand van appellant herzien en teruggevorderd op basis van het bezit van dit vermogen.

De rechtbank Dordrecht had in een eerdere uitspraak van 20 augustus 2010 de feiten en gegevens met betrekking tot het vermogen van appellant bevestigd. De Raad heeft deze bevindingen gevolgd en geoordeeld dat de aanvraag om langdurigheidstoeslag 2009 op goede gronden is afgewezen. De Raad benadrukte dat voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag niet het vermogen ten tijde van de aanvraag bepalend is, maar het vermogen in de voorafgaande referteperiode. Aangezien appellant gedurende een aanzienlijk deel van deze periode over vermogen beschikte dat boven de vrij te laten grens lag, werd niet voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van de langdurigheidstoeslag.

De Raad heeft het hoger beroep van appellant verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

11/3810 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 24 juni 2011, 10/841 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden (bestuurscommissie)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De bestuurscommissie heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2012. Voor appellant is verschenen mr. Manspeaker. De bestuurscommissie heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Kleijn.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving vanaf 29 juni 1980 met onderbrekingen een bijstandsuitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 31 maart 2008, voor zover hier van belang, heeft de bestuurscommissie de bijstand van appellant over verschillende perioden vanaf 10 mei 1999 herzien dan wel ingetrokken en de over de periode van 10 mei 1999 tot en met 31 december 2007 gemaakte kosten van bijstand en de verleende langdurigheidstoeslagen over 2005, 2006 en 2007 van appellant teruggevorderd. Aan dat besluit ligt onder meer ten grondslag dat appellant in de periode vanaf 10 mei 1999 heeft beschikt over vermogen boven de voor hem van toepassing zijnde grens van het vrij te laten vermogen, gelegen in de eigendom van twee appartementen in Turkije, en dat appellant deze appartementen op
13 september 2007 aan zijn zoons heeft verkocht. De rechtbank Dordrecht is in zijn uitspraak van 20 augustus 2010, nr. 09/627, van deze feiten en gegevens met betrekking tot (de omvang van) het vermogen van appellant uitgegaan. De Raad heeft dat gevolgd, zo blijkt uit zijn uitspraak van heden, nrs. 10/5391 WWB en 10/7094 WWB.
1.2. Bij besluit van 1 februari 2010 heeft de bestuurscommissie de aanvraag van appellant van 24 december 2009 om toekenning van de langdurigheidstoeslag 2009 afgewezen. Bij besluit van 20 mei 2010 (bestreden besluit) heeft de bestuurscommissie het bezwaar tegen het besluit van 1 februari 2010 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat niet kan worden gesteld dat appellant in een onafgebroken periode van 60 maanden (referteperiode) niet heeft beschikt over in aanmerking te nemen vermogen, zodat hij niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor langdurigheidstoeslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd, samengevat, dat zijn vermogen ten tijde van de aanvraag niet in de weg stond aan verlening van de langdurigheidstoeslag 2009 en dat hij het door de bestuurscommissie gestelde vermogen niet heeft gehad.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 36, eerste lid, van de WWB (tekst vanaf 1 januari 2009) bepaalt dat het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag verleent aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering. Ingevolge het vierde lid van artikel 36 van de WWB wordt de langdurigheidstoeslag verleend met ingang van de datum waarop de persoon langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft.
4.2. In artikel 2, eerste lid, van de Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand Drechtsteden (verordening) is bepaald dat, onverlet het bepaalde in artikel 36 van de WWB, voor langdurigheidstoeslag in aanmerking komt de belanghebbende die gedurende een onafgebroken periode van 60 maanden aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan de voor hem geldende bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de WWB.
4.3. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, is voor de bepaling van het recht op een langdurigheidstoeslag niet bepalend (de omvang van) het vermogen ten tijde van de aanvraag, maar het vermogen in de aan de aanvraag voorafgegane referteperiode, in dit geval de periode van eind december 2004 tot eind december 2009.
4.4. Uit 1.1 volgt dat appellant gedurende een aanmerkelijk gedeelte van de hiervoor bedoelde periode, te weten van december 2004 tot 13 september 2007, beschikte over vermogen boven de grens van het vrij te laten vermogen. Dat betekent dat in dit geval niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de verordening. De aanvraag om langdurigheidstoeslag 2009 is dus op goede gronden afgewezen.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en
B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2012.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) J. van Dam
HD